Nog maar eens lekker weg in eigen land. Of beter: lekker weg in eigen schoen. We liepen niet in Schotland, maar op het Marskramerpad. Om er wat kantoorjargon tegenaan te gooien: het coronavirus gaf een nieuwe impuls aan een lopend project. En ook: de blog die ik begin mei schreef, maar niet plaatste. Nu wel.
Er stond een ruim een week verlof ingepland in april en we hadden ‘iets in Schotland’ en ‘misschien een klassieker als de West Highland Way´ geroepen en daarna niets gedaan, geregeld of geboekt. Ik had opgezocht dat we in het aantal dagen dat we beschikbaar hadden inderdaad een mooi stuk in Schotland konden lopen en het daarbij gelaten. Het werd maart en er werd verkondigd dat we zeker tot half mei beter niet naar het buitenland konden gaan. Het aantal corona-besmettingen in Nederland steeg dusdanig dat zelfs de Duitsers geen Nederlanders over de vloer wilden zonder ze eerst een wattenstaafje in de neus te stoppen. Maar die vrije week in april stond er al. We regelden een weekje Marskramerpad.
Dat Marskramerspad, daar waren we al bijna drie jaar mee bezig. De meeste wandelaars en het boekje lopen van oost naar west, wij van west naar oost. Voortvarend liepen we van Scheveningen via Leiden het Groene Hart en de plassen bij Utrecht door. Daarna ging Maurits onregelmatig werken en zaten de weinige gezamenlijke weekenden zo vol dat we in twee jaar tijd twee etappes liepen. Afgelopen zomer bedachten we al dat het Marskramerpad een goede Nederlandse vakantiebestemming zou zijn, maar omdat we Duitsland nog in mochten, gingen we naar Duitsland.
We besloten dat we vijf dagen gingen lopen, van Terschuur naar Deventer, bijna 90 kilometer. Met wat online routeplannen en Googlen naar accomodaties zat het geheel in een uurtje in elkaar. Een lijstje met de supermarkten onderweg completeerde de planning. Geloof me, er zijn niet heel veel supermarkten op de Veluwe. Restaurantjes met koffie-to-go ontbreken ook. Het is er nogal leeg, voor Nederlandse begrippen dan. Wandelen zorgt er bovendien voor dat je anders met afstanden omgaat. Een supermarkt vijf kilometer van de route is onhaalbaar ver: twee uur lopen. De supermarkt moet min of meer op de route zijn. Gelukkig is er een supermarkt in Stroe.
Het was een heerlijke week. De zon scheen, het was soms zelfs even warm. We lunchten op bankjes, meestal uit onze rugzakken, maar een keer aten we verse tosti’s op een dorpsplein en natuurlijk was er ijs van Co in Hoenderloo, een lokale beroemdheid die we niet kenden. We zagen twee zwijnen, een ree, een buizerd, muizen en hoorden veel gepiep en getsjilp dat we niet thuis konden brengen. Eigenlijk zagen we vooral een afwisselend landschap, dat van Gelderse vallei veranderde in Veluwe. Bij Beekbergen stapten we over een wildrooster en stonden we opeens in de IJsselvallei. Het was overal lente, er bloeiden narcissen en hooikoorts. We maakten stomme grapjes, zoals een liedje over minister de Jonge die op een racefiets door Veluwse wolven achterna gezeten wordt (‘Hugo hier, Hugo daar, Hugo ligt die prik al klaar?’) en een rijmpje over wandeldoelen (‘Waar loop je naar toe? Naar Stroe!’). Bij aankomst op onze accommodaties aten we Tucjes die wonderwel niet heel erg braken in onze rugzakken. We kookten avondeten uit de rugzak, soms was er ontbijt bij de accommodatie. De een-na-laatste avond sliepen we in onze eigen slaapzakken in een blokhut op een vrijwel verlaten camping, de laatste avond sliepen we in een behoorlijk deftig hotel met zachte lakens, inclusief een diner op eigen kamer en uitzicht op Deventer.
Deventer is niet het einde van het pad. Voor de Nederlanders is dat Bad Bentheim, wat dusdanig Duits is dat de laatste etappe nog maar even moet wachten. Daarna loopt het pad door Duitsland, Polen en Litouwen als de E11 verder naar Moskou, wat we voorlopig nog wat ver vinden. Eerst maar eens naar Bad Bentheim, toch nog zo’n zes dagen lopen.