Ik wilde naar Islay vanwege de whiskystokerijen en, na het lezen van het Wikipedia-lemma over het eiland wilde ik ook naar Finlaggan. De wandelkaart zag er plat en modderig uit, met weinig interessante paden. Hoe zouden we ons hier drie dagen gaan vermaken? Het tegendeel gebeurde; ik werd verliefd op Islay.
Never judge an island by its map, zou een mooie variatie zijn op een wijze uitspraak over boeken. Op de wandelkaart leken vooraf weinig highlights te staan. Islay is plat en bestaat voornamelijk uit veenprut, die doorgaans ingezet wordt als weiland of bouwland. De hoogste top van het eiland haalt de 500 meter niet, en is slechts lastig te beklimmen omdat men voor de top te bereiken moet voorkomen te verdwijnen in een veenmoeras.
Wij namen de ferry vanuit Kennacraig, een paar uur varen met een kop thee en een boek. Als de zuidkust van Islay in zicht komt likkebaarden de whiskyliefhebbers. De stokerijen van Ardbeg, Lagavullin en Laphroig verschijnen een voor een tussen de golven en de rotsen. Het uitladen verloopt soepel en even laten rijden we met het gehuurde Fiatje over de weg vanuit Port Ellen naar het noorden. Hoewel de weg kaarsrecht is, is het onmogelijk om de maximumsnelheid te halen; de weg is zo vreselijk verzakt in de slappe veenbodem dat we hem omdopen tot de lanceerinrichting. Later blijkt dat het een van de beste wegen op het eiland is.
Islay blijkt een volkomen onvoorspelbaar klimaat te hebben, tenminste, in de dagen die wij er doorbrengen. De westenwind wappert onze haren in de war en blaast in hoog tempo wolken over het eiland. In het oosten liggen de bergen van Jura, die blijkbaar niet te passeren zijn zonder een bui op Islay te lossen. Na de regen komt echter altijd zonneschijn en als we het trucje door hebben smeren we zonnebrandcreme in plaats van in de regen te lopen.
Eigenlijk is Finlaggan de enige plek waar we natregenen. Ik wilde naar Finlaggan omdat hier de resten van het Kingdom of the Isles te vinden zijn. In Loch Finlaggan liggen twee kleine eilandjes die ooit met een dam verbonden waren. Al in de ijzertijd lag hier een fort, onderdeel van het koninkrijk Dál Riata, dat onder de voet werd gelopen door de Vikingen. Nadat de Vikingen werden verslagen door Somerled (zelf overigens half Viking), bloeide hier in de Middeleeuwen het Kingdom of the isles.
Bij het meer staat een eenvoudig bezoekerscentrum, het grootste eiland is te bereiken met een loopbrug. Hier staan geen hekken of borden, de schaarse bezoekers kunnen tussen de resten van het inmiddels verwoeste kasteel dartelen. De titel Lord of the Isles bestaat nog steeds. Verwacht geen stoere Viking of bebaarde Kelt, de huidige lord is prins Charles.
Er zijn weinig lange wandelpaden op het Islay, maar wandelen is wel de manier om te ontdekken hoe gevarieerd het eiland is. We lopen door de bossen bij Loch Ballygrant, en lopen terug met uitzicht op de bergen van Jura. We waaien bijna van de rotsen bij Oa als we het American monument opzoeken. We spotten zeehonden in de baai bij Portnahaven en schapen met lammetjes bij Ardnave point. We hoeven nergens te klimmen, maar toch vlotten de wandelingen niet; het is simpelweg te mooi om snel te lopen. De tijd die we hebben blijkt veel te kort te zijn om al het moois op het eiland te zien.
Er ligt een handvol dorpen uitgespreid over het eiland en wij zijn toevallig in Port Charlotte beland omdat we accommodatie in de buurt van een pub wilden. Port Charlotte is een verzameling van ruim 300 zielen in witgepleisterde cottages, met twee hotels (elk met bar), een school, een winkel, een kerk en een museum. Voor een eiland met zo’n lange historie is het dorp tamelijk jong; het werd in 1828 gesticht, en vernoemd naar de vrouw van Lord Frederick Campbell. De planologie en de demografie van Islay zijn wat raadselachtig; aan het begin van de 18e eeuw waren er twee dorpen op het eiland; Killarow en Lagavullin. Door de succesvolle kelpproductie steeg het aantal inwoners snel; rond 1830 woonden er zo’n 15.000 mensen op het eiland. De Clearances, de gedwongen emigratie van kleine pachters, sloegen hard toe; tegenwoordig wonen er nog zo’n 3500 mensen op Islay en dat aantal neemt af. Deze mensen wonen voor een groot deel in telkens dezelfde cottages in geplande dorpen uit hetzelfde tijdvak, terwijl Killarow en Lagavullin in rook zijn opgegaan. Mijn Googlepogingen naar de geplande dorpen met de witte cottages op Islay zijn tot nu toe gestrand op pagina’s vol vakantiehuisjes.
Gepland of niet; Port Charlotte is heel gezellig. Na drie dagen ken ik de gezichten in het dorp en klets met de winkeleigenaar als ik postzegels koop. Och, t’is lovely weather, isn’t it? De avonden brengen we door in de hotelbars, met lokaal gebrouwen bier en lokaal gestookte whisky. Ik heb al heel wat pubs in het Verenigd Koninkrijk van binnen gezien, maar hier valt iets geks op; juist op het eiland waar de Vikingen de deur gewezen werd, zijn we voor het eerst niet de langste en de blondste bezoekers. En niet de breedsten ook; het is te zien dat de agrarische sector en de whiskystokerijen de grootste werkgevers zijn. Veel mannen zien er uit alsof ze dagelijks met schapen of whiskyvaten sjouwen.
En dan is er whisky. Er zijn acht destilleerderijen op het eiland en het is onmogelijk ze allemaal te bezoeken. De keuze valt op Laphroig, vanwege de professionele rondleiding en proeverij (wat je wegens autorijden niet kunt proeven krijg je mee in miniflesjes). Het stookproces was inmiddels op hoofdlijnen bekend, maar Laphroig heeft daar zijn eigen kneepjes aan toegevoegd; al dan niet handgestoken turf, de temperatuur van de rook, de hoeveelheid zeewind die over de drogende mout blaast, alles heeft invloed op de smaak van de whisky. Op de terugweg sjouwen we het gewicht van twee mooie flessen whisky mee.
Islay is nergens leeg of ruig. Voor die criteria kan men terecht bij buureiland Jura, dat meer bergen dan bewoners telt. Op Islay is de beschaving nooit ver; variërend van prehistorische menhirs tot traktorgeronk op een weggetje in de verte. Hier wonen en woonden mensen, ook al zijn dat er tegenwoordig niet veel meer. Juist de verwevenheid van hun verhalen met het landschap maakt Islay tot Islay.
Het eiland dat plat en saai leek op de kaart bleek oneindig veel mooier te zijn dan ik hier kan beschrijven. We verveelden ons geen moment, en moesten schrappen in de to-do-lijst. De meegebrachte boeken bleven nagenoeg ongelezen, de pub was vermakelijker. Gelukkig zijn er nog genoeg onbewandelde paden, ongedronken wisky en onopgeloste planologische raadsels om een volgend bezoek te rechtvaardigen. Dear Islay, hopelijk tot snel!