Terwijl Nederland een hittegolf meldt, is het hier 18 graden en zonnig. Ik schrijf dit in de schaduw met uitzicht op de machair, met wilde bloemen begroeide duinen van Berneray, en voor nu is het even de mooiste plek op aarde. Gelukkig blijven we hier nog een dag.
Als we de deuren van ons campinghutje opengooien ligt er een dikke laag wolk op de heuvels. De reus is verdwenen. “Die is een stukje wandelen en komt straks terug voor een middagdutje,” grap ik. De fietsen hebben buiten overnacht. Met bidons, losse verlichting en zonder sloten, want aan sleutels doet men niet op deze eilanden. Waarschijnlijk had ik mijn laptop en camera in het gras kunnen laten slingeren, het ergste wat ze kan overkomen is nat worden.
We moeten zelf ons ontbijt maken, maar pannenkoeken en bonen uit de winkel zijn ook heerlijk. Als we wegfietsen trekt de grijze lucht voorzichtig open. Op advies van Duncan slaan we bij Hosta af naar het strand. We bewijzen dat we met bagage echt over gravelweggetjes kunnen rijden en laten de fietsen achter in de duinen. Voor ons ligt een hagelwitte baai, de oceaan heeft alle mogelijke tinten azuurblauw. Er is bijna niemand, wel een handvol midges die de rust verstoren als we stil naar de beukende golven staren. De anti-midge uit Newcastle werkt gelukkig prima.
Langzaam breekt de lucht verder open, tot we echt in de zon rijden. North Uist is heuvelachtiger dan ik me van mijn eerste tocht naar het eiland herinner en we moeten af en toe flink aan de bak om boven te komen. Het landschap varieert per kilometer en door alle fotostops schiet de tocht voor geen meter op. Nou stond er maar 37 kilometer op het programma, maar het worden onze langzaamste 37 kilometer ooit. Bloeiende heide, bos, golvende weides vol bloemen, meertjes, moeras en telkens weer die azuurblauwe zee met hagelwitte stranden, achter elke bocht licht een nieuwe verrassing.
We stoppen bij een café in een container en eten sandwiches op een bankje met uitzicht. Ik kom woorden tekort om te beschrijven hoe mooi het is. De zond is inmiddels zo fel dat we zonnebrand smeren en ik een extra filter op mijn camera schroef.
Ook Berneray is verbonden met een dam, compleet met het bekende waarschuwingsbordje voor otters. Vijftien jaar terug zag ik een otter op Berneray, zou het weer lukken? Achter Berneray duiken de bergen van Harris op, groot, steil en dreigend, maar Berneray is laag en liefelijk, vol bloeiende wilde bloemen.
We slapen in het hostel dat John’s bunkhouse heet, maar beheerd wordt door Chris en Mary. Ondanks dat het nog geen inchecktijd is, mogen we in onze kamer. Morgen gaan we niet fietsen, dus hebben we uitgebreid de tijd om het hele eiland rond te wandelen, wat zeker tien kilometer lopen is. De winkel ligt iets verderop en is kleiner dan de fruitafdeling van de supermarkt thuis, maar heeft alles wat we nodig hebben. Naast de winkel is een café en tevens de enige horeca op het eiland.
Ondertussen drogen onze handgewassen kleren in de zon en de wind en dansen de midges teleurgesteld om mijn besprayde voeten. Ik houd het nog wel even vol hier.
Helemaal The North. Zelfs de midgesfoen goed mee