Deze week las ik drie bespiegelingen van krantencolumnisten over kijken of niet kijken. Ik was er snel uit; niet zozeer omdat het wereldkampioenschap voetbal in Quatar gehouden wordt, met alle ellende van dien, maar omdat ik nagenoeg niets met de sport voetbal heb. Een voetbalwedstrijd komt op mij over als 22 miljonairs die over een stuk gras rondhobbelen in de hoop dat er aan bal langskomt, en die op de grond gaan liggen piepen als de tegenpartij hen met een vinger aanraakt. Ik snap voetbal niet, en waarschijnlijk snapt voetbal mij niet. Mijn kijken-of-niet-moment viel al eerder.
Deze week worden de wereldkampioenschappen turnen in Liverpool gehouden, en dat stelde mij voor een mild dilemma. Het belangrijkste argument om de tv aan te zetten is dat turnen een fantastische sport is. Ooit stond ik zelf op de mat: koprol, arabier, spagaat, verder kwam ik niet. Een combinatie van hoogtevrees, niet sterk genoeg en een algeheel gebrek aan talent hield mij in de achterhoede van de regionale competitie. Maar dat neemt niet weg dat ik een hoop lol heb gehad bij mijn turnclubje. Als je ooit zelf een reuzenzwaai hebt geprobeerd (niet gelukt), weet je dat dat je het gevoel een bruglegger, de zwaartekracht en de snelheid onder je vingers nooit meer kwijtraakt.
Bovendien is turnen een uitstekende tv-sport: spectaculaire salto’s, vloeiend uitgevoerde pirouettes en het snijdende moment van stilte voordat de allerlaatste, beslissende sprongserie wordt ingezet.
Turnen als wedstrijdsport heeft echter haar glans verloren. Alleen al in Nederland zijn zoveel meldingen van misstanden, scheldende coaches, dwang opleggen aan zeer jonge kinderen en anorexia dat er alles bij elkaar genoeg redenen zijn om nooit meer naar een turnwedstrijd te kijken. Nederland stond niet alleen; uit onder andere de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk kwamen dieptrieste verhalen. De schandalen uit grote turnlanden als China en Rusland zullen minder snel de westerse media bereiken, maar het staat buiten kijf dat ook daar dingen gebeuren die niet door de beugel kunnen.
Voor echte veranderingen moet niet de turner maar de sport zelf over de kop. Turners zijn klein en lenig, de sport, en de bonden, zijn groot en log. Groot en log duikelt niet lekker, dat weet iedereen die zelf op de mat stond.
Ik beken dat ik gedeeltes van het wereldkampioenschap heb gekeken, want het vlees is zwak en ik was te nieuwsgierig. Maar zo lang het idee dat ik kijk naar een stel overtrainde anorexialichaampjes kijk in mijn achterhoofd rondspookt, is het kijkplezier toch een beetje zoek.