Omdat de elf steden niet meer te schaatsen zijn (en ik vrees eigenlijk voor nooit meer), kun je de Elfstedentocht inmiddels ook fietsen, wandelen, steppen, roeien, zwemmen en vast ook suppen, rolschaatsen en freestylesrolskiën. Ik hield het bij wandelen, want dat kan ik tenminste.
Voor de duidelijkheid; ons huishouden grossiert zo langzamerhand in Elfstedenkruisjes. Ik bezit inmiddels twee kruisjes van de Wandelelfstedentocht, Maurits reed vier keer de Fietselfstedentocht, plus een keer de winterversie, onder koudere omstandigheden dan mijn neef in dezelfde weken op de Weissensee aantrof. Mijn neef kon de tocht nog net rijden, daarna veranderde het ijs in milkshake.
Aan dat hele eind schaatsen begin ik niet, de zomerfietstocht staat op ‘nou ja, misschien ooit als het zo uitkomt’, maar lopen kan ik. Twee jaar terug was collega Paul zo enthousiast over de Wandelelfstedentocht dat ik me ook inschreef. Inclusief slaapschip, want wandelaars die niet in de buurt wonen kunnen slapen op schepen die met de lopers meevaren, mits je je inschrijft op de dag waarop de inschrijving start. De bedjes in hutten zijn populair.
Paul had gelijk. Het was leuk. De editie 2024 was zelfs zo leuk dat ik me dit jaar afvroeg of het wel net zo leuk zou worden als in 2024, want dat kon bijna niet. Leuke wandeltocht? Laat dat maar aan de Friezen over. Het was net zo leuk als in 2025.
Voor wie nu een soort Nijmeegse 4daagse in het hoge noorden verwacht; nee, dat krijg je niet. Friezen zijn geen Nijmegenaren. Waar een Nijmegenaar de boxen met carnavalsmuziek buiten zet en in z’n carnavalspakje uit z’n plaat gaat om de lopers aan te moedigen haakt de Fries de duimen achter de riemlussen en zegt ‘heuj’. Daar kun je het mee doen. Als er al een Fries is, want je loopt regelmatig door gebieden die amper bewoond zijn, voor Nederlandse begrippen dan. De vierde dag is de beste op dat gebied; kilometers met rechts de Ee en links af en toe een boerderij, terwijl je voeten zeer doen en Dokkum nog niet in zicht is.
Dat klinkt zwaarder dan de Nijmeegse 4Daagse, maar dat valt mee. Ik schat de tocht, 208 kilometer in vijf dagen, ongeveer tussen de 40 en de 50 kilometer in Nijmegen. De eerste dag, 49 kilometer, is gelijk de langste. Wie niet bezwijkt in het aquaduct onder de Jeltesleat heeft een redelijke kans om de rest ook te halen. Daarnaast starten de Friezen om zeven uur, waardoor er nog iets van je dag-nachtritme overblijft en zorgen ze voor masseurs, die elke dag gratis het vocht uit je bovenbenen rammen. Het wordt er niet makkelijker op, maar het helpt wel. De hilariteit sloeg thuis pas toe, toen een fysiotherapeut op verzoek van de Omrop verklaarde dat de wandelversie vijf keer zo zwaar is als de fietsversie. Ha, die gaat mijn fietser nog lang horen.
Waar Nijmegen carnavalesk, massaal en beregezellig is, is de Wandelelfstedentocht een warm bad vol Fryske gastvrijheid en goede gesprekken. Waar wandelmaatjes in Nijmegen na een gesprek weer verdwijnen in de massa loop je tussen de Fryske weilanden uren met elkaar op, met tijd voor gesprekken die je thuis, in je eigen bubbel, misschien nooit zou voeren. Op de slaapschepen wachten thee en koffie van de schippers. De evaluaties van de dag en de voeten vloeien over in gesprekken over alles waar een gesprek over zou kunnen gaan, in nieuwe contacten en soms vriendschappen.
Ik bestrijd dat de Friezen een gesloten gemeenschap vormen; wie zich openstelt voor de cultuur, de taal, en s’ochtends bij de start de pet afneemt voor het volkslied, zal ontvangen worden door hartelijke, belangstellende mensen. ‘Súkses!’ en ‘Succes!’ klinken tenslotte vrijwel hetzelfde.
Want ze zijn er, de Friezen. Soms met schaaltjes drop, soms in een rijtje om aan de ingang van hun dorp de wandelaars te begroeten, en vaak als vrijwilliger, want de Wandelelfstedentocht is uitstekend bemensd. Eeuwe, de man met het rode hoedje, voorzitter van de organisatie en tijdelijke heit van al die lopers is er zo vaak dat we hem er van verdenken een eeneiige vijfling te zijn. Beppe Dropke is er elke dag, gezeten in haar stoel met haar schaaltje drop en haar muziek bij het lopen. Hoe vaak ze de tocht liep is me niet duidelijk, maar ze weet goed wat we doen. Nu ze 91 is, is ze er voor ons. Altijd. “Ik hoop maar dat mem niet te koud wordt”, zei haar dochter in de gietende regen vlak voor Harlingen. Beppe stond dik ingepakt wandelaars aan te moedigen, alsof er niets aan de hand was.
En dan zijn daar weer weilanden. Weilanden en weilanden, eindeloze grasfabrieken, waar de grutto en de kievit zijn verjaagd, drooggevallen efficiëntie ten top. Maar het lage tempo dwingt de wandelaars om verder te kijken. Snoezige dorpjes ten zuiden van Leeuwarden op de eerste dag, heuvels, bussen en dijken op de tweede, dijken en open weilanden op de derde, de leegte van de noordelijke polders op de vierde en ten slotte en snipper van de Friese wouden en de finish in Leeuwarden. De pijn in je voeten en je spieren wordt meditatief, het landschap doet mee. “Wol goed.” is het antwoord op de vraag hoe het gaat. “Gewoan trochrûn” is het antwoord op hoe het verder moet. De Elfstedentocht leert je de Friezen en hun land echt kennen.
Hopelijk mag ik volgend jaar weer.