Zevenblad

Martin Kamstra had het huis in 2022 gekocht. Het was een kleine, eenvoudige benedenwoning in een buurt die niet heel goed was, maar ook beslist niet slecht, en het stond in het stadje waar hij geboren was en waar hij veel mensen kende. Er moest weliswaar nog veel aan het huis gebeuren, maar daar had hij zijn handen voor gekregen. Tevreden liep hij door de voorkamer, die zijn woonkamer zou worden, en de achterkamer, waar hij een bed zou neerzetten. In het kleine keukentje aan de zijkant lekte de kraan. De makelaar had gezegd dat het huis een goede investering zou zijn, maar Martin wilde helemaal niet investeren. Hij wilde wonen.

Het eerste jaar besteedde Martin zijn vrije tijd aan klussen. Hij verving de geiser en gaskachels door modernere installaties en plaatste dubbele beglazing.

Bij het huis hoorde een tuintje, ingeklemd tussen schuttingen, een fietsenschuurtje en het huis zelf. De helft van de tuin werd ingenomen door een terrasje van grijze stoeptegels, waar onkruid tussendoor groeide. In het overige gedeelte van de tuin stond een struik met bruine zwieptakken. Onder de struik groeiden kleine groene plantjes. Toen het zomer werd wilde Martin iets met de tuin doen, maar hij wist niet precies wat. Achter zijn ouderlijk huis lag een tuin, maar die was door Martins moeder onderhouden. Ze kweekte er bessen, wortelen en bloemen. Martin herinnerde zich dat het een tijdrovende bezigheid was. Zo’n soort tuin trok hem niet. De tuin mocht hem niet te veel tijd en denkkracht gaan kosten. Een kleine, nette tuin, met bloemetjes en plantjes die tevreden zouden zijn met af en toe een schoffel om de grond los te maken en een scheut water bij droog weer, dat was Martins ideaal. Hij zocht op het internet naar een instructie of YouTube-video over eenvoudige tuinen, maar hij raakte al snel de draad kwijt in verhandelingen over kruipende planten, vochtige veenbodems, kleurrijke combinaties van borderplanten en het kweken van avocado’s.

Op zaterdag ging Martin naar de bouwmarkt. Dat deed hij altijd op zaterdag, want door de week werkte hij. Tussen de rekken met timmerhout, schroeven en elektrieciensbenodigheden stond een schap met plantjes. Op het kaartje stond dat het geraniums waren, en dat ze vier voor de prijs van drie waren. Dat moet ik hebben, dacht Martin. Hij kocht ook een klein schepje, en de 8 mm schroeven waarvoor hij eigenlijk naar de bouwmarkt was gegaan.

Thuis trok Martin de meeste groene plantjes onder de struik uit, en groef gaten met het schepje. De struik mocht blijven staan. Misschien kwamen er binnenkort blaadjes aan, of bloemetjes. Het viel nog niet mee om gaten te graven want hij moest zich een weg hakken door de vele wortels die zich onder het aardoppervlak bevonden. Uiteindelijk waren de gaten groot genoeg voor de geraniums. Martin vulde de gaten verder met de aarde die uit de gaten was gekomen en goot met een koffiemok water over de geraniums.

Een paar dagen later keek Martin weer naar zijn tuintje. Er leek weinig veranderd, er stonden alleen een paar geraniums die treurig hun blaadjes lieten hangen. Alle groene plantjes die hij had weggeplukt waren alweer teruggegroeid.

De kleine groene plantjes groeiden prima, in tegenstelling tot de geraniums. Ze werden elke dag groter, en Martin had het idee dat er steeds meer kleine groene plantje bij kwamen. Hij vroeg zich af waarom de kleine groene plantjes zo goed groeiden, terwijl zijn geraniums doodgingen, maar hij wist het niet.

Op een nacht droomde Martin over de kleine groene plantjes. In zijn droom groeiden de plantjes niet alleen op de grond van zijn tuintje, maar ook op zijn terras. Langzaam overwoekerden ze zijn terrasje en de tuinstoel. Na enige tijd klopte het een klein groen plantje op de achterdeur, om te vragen of het binnen mocht komen. Badend in het zweet werd Martin wakker. Op zijn wekker zag hij dat het 4:40 uur was. Hij draaide zich om, en nog eens, maar hij viel niet meer in slaap.

De kleine groene plantjes waren vast onkruid, dus dan kon Martin ze ook wel allemaal weghalen. Onkruid wieden, zo noemde zijn moeder dat vroeger. Ze zat dan op haar knieën in de tuin en gebruikte een rood kussentje om haar knieën te beschermen. Zorgvuldig trokken haar handen het onkruid tussen de tuinplanten uit, en gooiden het in de plastic emmer die naast haar stond. Martin wilde dat hij aan zijn moeder kon vragen hoe hij het beste onkruid kon wieden en of de groene plantjes wel onkruid waren, maar dat zou niet meer gaan. De moeder van Martin dementeerde, en zou waarschijnlijk nog geen onkruid herkennen als het op haar bord lag. Martin moest de plantjes zonder hulp van zijn moeder verwijderen. Hij was immers volwassen? Dat had zijn moeder hem vroeger vaak genoeg voorgehouden als hij weer eens bij haar om raad aanklopte.

Martin pakte hij een oude deken die hij een paar keer opvouwde en onder zijn knieën legde. Het voelde goed. Hij stond weer op om een emmer uit de keukenkast te pakken, want de plantjes moesten na het wieden wel ergens in.

De plantjes lieten zich eenvoudig plukken. Een voor een braken de steeltjes met een zacht knakje af. Het waren heel veel plantjes, en ze groeiden dicht op elkaar. De bodem van de emmer was al snel niet meer te zien. Martin was voor zijn gevoel al een uur bezig toen hij pas een klein hoekje vrij van plantjes had gemaakt. Hij was een beetje duizelig van het slaapgebrek na een ochtend veel te vroeg wakker worden, maar hij besloot dat hij door zou werken tot de emmer vol was. Morgen was er weer een dag. Uit pure vermoeidheid sliep Martin die nacht negen uur, een half uur meer dan hij gewend was.

De volgende dag moest Marten naar zijn werk. Als hij gewerkt had, wilde hij eigenlijk niet meer aan zijn huis of zijn tuin werken, want hij had zijn rust verdiend, maar na het eten besloot hij toch weer met de emmer en de deken naar buiten te gaan. Een half uur zou genoeg zijn voor weer een volle emmer, en het was prettig zomerweer. Martin ging aan het werk. Met zijn knieën op de opgevouwen deken plukte en trok hij aan de plantjes. De emmer was al snel vol. Het deed Martin deugd dat bijna een derde van zijn tuintje nu vrij van de kleine groene plantjes was. De geraniums zagen er nog steeds slapjes uit. Martin aaide over een geraniumblaadje en hoopte dat ze weer op zouden leven nu ze verlost waren van de groene plantjes.

Die nacht droomde Martin voor de tweede keer over de plantjes. Dit keer wilden ze niet zijn huis binnenkomen, maar zag hij zichzelf terwijl hij de plantjes aan het wieden was. Om hem heen stonden lege emmers waar hij handen vol plantjes in wierp, steeds meer en steeds sneller. De tuin raakte echter nooit leeg, en de emmers raakten nooit vol. Integendeel, er kwamen alleen maar meer plantjes en emmers bij. Toen Martin wakker schrok was het 4:20 uur. Die nacht kwam hij weer een uur en 50 minuten slaap tekort.

Martin durfde het na een paar dagen aarzelen aan om met een van zijn collega’s over de plantjes te praten. Uit zijn zeven collega’s uit het team waar hij werkte koos hij Rob, omdat hij al het langste samen met Martin in dit team zat. Bovendien wist Martin dat Rob een tuin had, want Rob had weleens iets over barbecueën in de tuin gezegd. Martin moest goed nadenken hoe hij de vraag zou formuleren, want hij had Rob nog nooit een vraag gesteld die niet met werk te maken had.

‘Rob’, zei Martin, ‘jij hebt toch een tuin?’ Martin wist zeker dat Rob een tuin had, maar het was de enige zin die hij kon bedenken om het gesprek te openen. Rob bromde iets gemoedelijks dat Marten als ‘ja’ opvatte.

‘Misschien weet jij iets over kleine groene plantjes. Ze staan bij mij in de tuin, en ik krijg ze maar met moeite weg.’

‘Kleine groene plantjes?’ Rob lachte bulderend en Martin wist uit ervaring dat hij dat alleen deed als hij iets heel grappig vond. ‘Heb jij kleine groene plantjes in de tuin? Misschien moet je eens proberen om ze te roken! Maar dat heb je vast al gedaan’ voegde Rob er met een knipoog aan toe. Dat was niet het antwoord dat Martin verwacht had. Gelukkig zag Rob zijn verwarde blik en bromde: ‘Nee, ik heb echt geen verstand van plantjes. We hebben een terras met een lekkere bank en een barbecue, en verder wat borders met groene zooi die mijn vrouw onderhoud. Het enige wat ik in de tuin doe is de boel een paar keer per jaar met de hogedrukspuit schoonmaken.’

Thuis dacht Martin nog land na over het gesprek. Zou een hogedrukspuit helpen tegen de plantjes? Martin had geen hogedrukspuit, en wist ook zo snel niet waar hij er eentje kon lenen of huren. Nog een keer iets aan Rob vragen durfde hij niet. Hij liep de tuin in om te zien hoe de boel erbij stond. Het was een warme zomeravond, de eerste van het jaar. In de tuin van de buren floot een vogel.

Martin keek naar de aarde waar hij de plantjes had weggeplukt. De aarde was niet zwart meer. Op de plekken waar Martin de plantjes weggeplukt had, staken tientallen kleine sprietjes boven de aarde uit. Ze waren iets lichter van kleur dan de grotere plantjes, maar het was overduidelijk dezelfde soort, dat kon je zien aan de kleine blaadjes die zich boven de aarde uitvouwden. De geraniums waren allemaal overleden, hun lijkjes werden langzaam overwoekerd. Treurig ging Martin weer naar binnen. Ondanks de mooie zomeravond trok hij de tuindeur achter zich dicht.

Die nacht hadden de plantjes het op Martin gemunt. Terwijl hij in zijn droom door de tuin liep, haakte een klein plantje zich achter zijn linkervoet. Hij struikelde en viel voorover in de struik. Toen hij overeind wilde krabbelen merkte dat zijn linkerbeen vastzat. Martin keek achterom. Op zijn linkerbeen groeiden plantjes. Ze woekerden in hoog tempo over zijn linkerbeen, en waren inmiddels ook aan zijn rechterbeen begonnen. Martin schreeuwde om hulp, terwijl de plantjes langzaam bezit van zijn lichaam namen, en hem steeds steviger tegen de aarde duwden. In zijn droom zag Martin zichzelf voorover in de tuin liggen, zijn lichaam overwoekerd door de plantjes. Hij kon geen kant meer op. Zwetend werd hij wakker. Het was 4:20 uur.

Martin besloot om maatregelen te nemen. Harde maatregelen. Hij klapte de tuinstoel in en zette hem in het schuurtje. Daarna draaide hij van binnenuit de achterdeur op slot en trok met een resolute beweging de gordijnen aan de tuinkant dicht. De plantjes zouden hem niet meer zien.

Toen hij later met een kopje koffie op de bank zat, begon hij toch weer te piekeren. Zou het kwaad kunnen om niet meer naar de tuin te kijken? Zouden de plantjes ooit vanzelf weer weggaan? Zouden ze verdwijnen als het ging vriezen? Het was halverwege juni, waarschijnlijk zou het nog maanden duren voor het flink zou gaan vriezen. Martin zette mismoedig zijn kop koffie op tafel en liet zijn hoofd in zijn handen zakken.

Drie weken later kwam tante Mieke bij Martin langs. Tante Mieke was de jongere zus van Martins moeder. Toen Martin een kleine jongen was, had tante Mieke hem vaak meegenomen voor wandelingen in het park. Samen voerden ze eendjes en aten ze ijsjes, en als Martin van de schommel voel troostte tante Mieke hem tot hij niet meer huilde. Nu was Martin volwassen, maar hij was de kranige oude dame met haar helderrood geverfde haar altijd tante Mieke blijven noemen.

Al bij het eerste kopje koffie vroeg tante Mieke waarom de gordijnen aan de achterkant van het huis gesloten waren en waarom ze überhaupt niet in de tuin zaten met dit prachtige weer. Martin zocht naar een smoes, maar zijn tante trapte nooit in smoesjes. Ze zou doorvragen tot ze wist wat het probleem was. Als er iemand niet kon liegen, dan was het Martin wel. Hij zette zijn koffie op tafel en slaakte een diepe zucht.

‘Dat is vanwege de plantjes in mijn tuin.’

‘Plantjes?’ Tante Mieke keek verbaasd. ‘Leg me eens uit, waarom moeten de gordijnen dicht voor een stel plantjes?’

‘Omdat ik ze niet meer wil zien! Ze zitten overal en ze groeien heel hard.’ Het kwam er bozer uit dan Martin had gewild.

‘Ik wil die plantjes van jou weleens zien. Daarom ga ik nu de gordijnen opendoen, en ga ik naar buiten, want ik weiger binnen te zitten met dit heerlijke zonnetje.’ Tante Mieke rukte de gordijnen open, pakte de achterdeursleutel van het haakje, en draaide de achterdeur van het slot. Daarna stapte ze de tuin in.

Tot Martins verbazing was de tuin niet compleet overwoekerd. Alleen het lapje aarde achterin de tuin was volledig ingenomen door de kleine groene plantjes. Tussen de tegels groeide hier en daar een sprietje gras.

‘Bedoel je deze plantjes?’ Tante Mieke bukte bij het perkje. Martin knikte. Tante Mieke woelde door de plantjes.

Lieverd, het is geen wonder dat de plantjes niet weggaan. Je hebt zevenblad, en dat is zo ongeveer de ergste woekeraar die je in de tuin kunt hebben. Maar je kunt er pesto van maken.’

Zevenblad. Martin proefde de naam tussen zijn lippen. Hij had er nog nooit van gehoord. Hij wilde geen zevenblad. Hij wilde de plantjes niet in zijn tuin hebben, ook niet als je er pesto van kon maken. Martin had ook nog nooit pesto gemaakt, maar er zou vast wel op YouTube staan hoe dat moest. Tante Mieke keek hem aan.

‘Je wilt van de plantjes af, hè? Heb je een schep in de schuur staan?’ Martin knikte. Er stond een schep in de schuur. Het was niet zo’n grote schep, maar vast wel geschikt voor dit werk. ‘Zet jij maar vast een tweede ronde koffie, dan zal ik je tuin eens goed omspitten. Dat is de enige manier om zevenblad weg te krijgen.’ Tante Mieke rolde de mouwen van haar blouse op, en ging aan het werk. Ze hoefde geen emmer, maar smeet de plantjes die ze met wortel en al uit de aarde trok op een stapel naast het schuurtje. De stapel groeide snel.

Martin keek het even aan en deed daarna wat tante Mieke hem gezegd had; koffie zetten. Terwijl zijn handen automatisch door de handelingen gingen, vroeg hij zich af waarom hij zo bang was geweest voor de groene plantjes in zijn tuin, die blijkbaar zevenblad heetten. De plantjes kwamen niet zijn huis binnen, ze namen de tuin slechts gedeeltelijk in bezit en ze groeiden al helemaal niet bovenop hem. In de tuin hoorde hij het regelmatige schrapen van de schep. Tante Mieke deed haar werk grondig. De bult plantjes, worteltjes en aarde moest al aardig hoog zijn.

Toen het borrelen van het koffiezetapparaat stopte, werd het ook stiller in de tuin. Was tante Mieke al klaar met spitten? Dat kon best, zo groot was het tuintje niet.

‘Er is koffie!’ riep Martin, maar hij kreeg geen reactie. Dat was niets voor tante Mieke. Martin draaide zich om naar het raam. Het stukje grond was dertig centimeter diep omgespit, de schep lag er naast. Opzij van de schuur lag een grote berg aarde en plantjes, slordig door elkaar gesmeten. De berg trilde. Bewoog de berg? Nee, dat kon niet. Martin zette de koffiemokken neer en wreef zich in de ogen. De berg platjes en aarde bewoog echt.

‘Mieke, tante Mieke!’ In zijn stem zat een paniekerig piepje.

Martin zag nog net een lange lok roodgeverfd haar in de berg aarde en plantjes verdwijnen. Er voer een rilling door de berg en door Martin. Daarna bewoog de berg niet meer.