Martin Kamstra had het huis in 2014 gekocht. Het was een eenvoudige benedenwoning uit 1936 in een buurt die niet heel goed was, maar ook beslist niet slecht. Op de hoek van de straat bevond zich een logopedistenpraktijk, op vijf minuten lopen was een klein winkelcentrum met een supermarkt, een drogist, een kwijnende visboer en een bushalte. Martin was tevreden over zijn aankoop. Het was weliswaar een rib uit zijn lijf, en er moest nog veel aan gebeuren, maar de makelaar had hem beloofd dat het een waardevolle investering was.
Het eerste jaar in zijn nieuwe huis besteedde Martin voornamelijk aan klussen. Het merendeel van zijn vrije tijd ging in het huis zitten, en dat was niet veel naast een fulltime baan. Het huis was nog voorzien van een geiser en gaskachels, die hij verving door modernere installaties. Ook plaatste hij dubbele beglazing aan de achterzijde van het huis, en bracht vloerisolatie aan. Hoewel Martin zijn werktijd voornamelijk achter een pc doorbracht, was hij beslist handig te noemen. Martins vader was timmerman geweest, en hoewel Martin had geweigerd om bij zijn vader in de zaak te komen, was hij beslist dankbaar voor de kennis en vaardigheden die hij had opgedaan. Omdat hij een goede basiskennis op het gebied van klussen had, kon hij voor de zaken die hij niet wist aanvullende informatie vinden op YouTube, waar professionals voor de camera de kneepjes van het plaatsen van HR++glas uitlegden. Na wat afrondende schilderwerkzaamheden was het huis klaar en kon Martin beginnen met genieten.
Bij het huis hoorde een tuin. Het was geen grote tuin, maar meer een binnenplaatsje van een paar vierkante meter groot, ingeklemd tussen schuttingen, een fietsenschuurtje en het huis zelf. De helft van de tuin werd ingenomen door een terrasje van grijze stoeptegels, waar hier en daar onkruid tussendoor groeide. In het overige gedeelte van de tuin stond een struik die voornamelijk uit bruine, zwiepende takken bestond. Onder de tuin groeiden kleine groene plantjes.
Toen Martin klaar was met het huis, besefte hij dat hij misschien iets met de tuin moest gaan doen, maar hij wist niet precies wat. Hij had nog nooit eerder een tuin gehad. Achter zijn ouderlijk huis lag een tuin van vijf bij zeventien meter, maar die was door Martins moeder onderhouden. Ze kweekte er bessen, wortelen en bloemen. Martin herinnerde zich dat het een tijdrovende bezigheid was. Zo’n soort tuin trok hem niet. De tuin mocht hem niet te veel tijd en denkkracht gaan kosten. Een kleine, nette tuin, met bloemetjes en plantjes die tevreden zouden zijn met af en toe een schoffel om de grond los te maken en een scheut water bij droog weer, dat was Martins ideaal.
Hij zocht op het internet naar een instructie of YouTube-video over eenvoudige tuinen, maar hij raakte al snel de draad kwijt in alle verhandelingen over kruipende planten, vochtige veenbodems, kleurrijke combinaties van borderplanten en het zelf kweken van avocado’s.
Op zaterdag besloot Martin de gok te wagen. Hij ging naar de bouwmarkt waar hij tijdens het klussen aan zijn huis ook vaak geweest was. Bij de ingang stonden bakken met daarin diverse plantjes met bloemetjes. Op de kaartjes die in de aarde gestoken waren, stonden ingewikkelde namen en instructies over volle zon en halfschaduw. Martin pakte een paar plantjes uit de bak die hij mooi vond. Ook kocht hij een zakje zaad voor zonnebloemen. Bij de kassa vroeg het meisje achter de kassa of hij een zak compost wilde hebben. “Compost? Wat is dat?” Martin had de term ‘compost’ weleens gehoord, maar wat het precies was, was hem ontschoten. “Dit weekend geven we zakken compost van een kilo weg aan klanten die drie of meer tuinplanten kopen.” Het meisje ging niet in op Martins vraag, maar bleef volharden in haar verkooppraatje. Martin begreep echter dat de compost gratis was. Daarom nam hij de zak aan, ook al wist hij niet precies wat hij er mee moest doen.
Thuis dronk Martin een kop koffie en ging aan de slag. Hij trok een aantal van de groene plantjes onder de struik uit, en groef gaten met het schepje dat hij ook bij de bouwmarkt had gekocht. De struik mocht blijven staan, besloot hij. Misschien kwamen er binnenkort blaadjes aan, of bloemetjes. Het viel nog niet mee om gaten te graven. Vaak moest hij zich een weg hakken door de vele wortels die zich onder het aardoppervlak bevonden. Uiteindelijk waren de gaten groot genoeg voor de bloemetjes en het zonnebloemzaad. Martin vulde de gaten verder met de aarde die uit de gaten was gekomen. Omdat er op de zak compost stond dat het voedzaam was voor de bodem en de platen, strooide hij de inhoud uit over zijn tuintje. Het leek op gewone, zwart-bruine aarde, maar het etiket beloofde veel heilzaams. Martin gooide de lege zak en de plastic potjes waarin de plantjes hadden gezeten weg. Pas laat op de avond realiseerde hij zich dat hij in elk geval de plastic labeltjes die in de potjes hadden gezeten had moeten bewaren. Nu had hij geen flauw idee meer wat voor soort bloemetjes hij had geplant.
Een paar dagen later keek Martin weer naar zijn tuintje. Er leek weinig veranderd. De bloemetjes stonden er nog net zo bij als hij ze had achtergelaten, en de zonnebloemzaken zaten nog in de grond. Daarna vergat Martin zijn tuintje een beetje. Het weekend was tegen zijn gewoonte in erg druk. Op zaterdag bezocht hij een postzegelbeurs waarvoor hij al om half acht moest vertrekken. Op zondag bezocht Martin de eerste verjaardag van Noah, het zoontje van zijn jongere broer. Sinds hij zelf volwassen was, had Martin nooit meer de verjaardag van een minderjarige bezocht, en hij wist niet wat hij er van moest verwachten. Op verzoek van zijn broer had hij bij een internetwinkel een doos Duplo gekocht, die in bontgekleurd cadeaupapier was afgeleverd.
De verjaardagsvisite bleek een verschrikking te zijn. De jarige Noah zette het op een krijsen toen Martin stipt op de afgesproken tijd de kamer binnenkwam. Martins schoonzus nam het cadeau in Noahs plaats in ontvangst. “Dank je wel Martin,” zei ze. “Het is nu allemaal een beetje veel voor hem, maar hij zal er later blij mee zijn.” Noah zat op de grond met snippers cadeaupapier te spelen. Toen Martin het papier wilde pakken om het weg te gooien, zette zijn neefje het opnieuw op een brullen. “Laat hem maar. Wil je taart? Oh, wacht, de bel gaat.” Martins broer rende naar de voordeur om twee mensen met een baby en een peuter binnen te laten. Martin kreeg zijn koffie en zijn taart pas veel later, toen er twee baby’s, drie peuters en een kleuter door de kamer scharrelden. De volwassenen die bij de kinderen hoorden, zaten op de stoelen en baken in de kamer, aten taart en dronken koffie. Martin kon horen wat ze zeiden, maar zijn hersens weigerden deze input om te zetten naar bruikbare informatie. Om kwart over vier ging hij doodmoe naar huis.
Dinsdagavond keek hij weer naar zijn tuin. Van de zonnebloemen was nog steeds niets te zien, hoewel op de verpakking van de zaadjes had gestaan dat ze binnen een week zouden gaan groeien. De bloemetjes stonden er zieltogend bij, met hun blaadjes slap langs hun steeltjes. De kleine groene plantjes groeiden ondertussen prima. Ze waren groter geworden, en Martin had het idee dat er steeds meer kleine groenen plantje bij kwamen. Hij vroeg zich af waarom de kleine groene plantjes zo goed groeiden, terwijl zijn eigen bloemen dood leken te gaan, maar hij kon geen antwoord bedenken.
Die avond droomde Martin voor het eerst over de kleine groene plantjes. In zijn droom groeiden de plantjes niet alleen op de grond van zijn tuintje, maar ook op zijn terras. Langzaam overwoekerden ze zijn terrasje en de tuinstoelen. Na enige tijd klopte het grootste plantje op de achterdeur, om te vragen of het ook binnen mocht komen. Badend in het zweet werd Martin wakker. Op zijn wekker zag hij dat het 5:40 uur was. Hij draaide zich om, en nog eens, maar die avond viel hij niet meer in slaap.
Martin vroeg zich af of hij de groene plantjes kon verwijderen. Hij wist niet zeker of de groene plantjes onkruid waren, want dan zou hij ze kunnen wieden. Onkruid wieden, zo noemde zijn moeder dat vroeger. Ze zat dan op haar knieën in de tuin en gebruikte een rood, rubberen kussentje om haar knieën te beschermen tegen de harde ondergrond. Zorgvuldig trokken haar handen het onkruid tussen de tuinplanten uit, en gooiden het in de witte plastic emmer die naast haar stond. Martin wilde dat hij aan zijn moeder kon vragen hoe hij het beste onkruid kon wieden en of de groene plantjes wel onkruid waren, maar dat zou niet meer gaan. De moeder van Martin was sinds enige jaren aan het dementeren en zou waarschijnlijk nog geen onkruid herkennen als het op haar bord lag. Daarom vond Martin dat hij zich het beste zonder haar advies aan het wieden van de plantjes kon wijden. Hij was immers volwassen? Dat had zijn moeder hem vroeger vaak genoeg voorgehouden als hij weer eens bij haar om raad aanklopte.
Martin zocht in de schuur. Hij wist dat hij geen rood rubberen kussentje bezat, maar hij hoopte dat hij iets zou kunnen vinden dat er in elk geval voldoende op leek. Uiteindelijk pakte hij een oude deken die hij weleens had gebruikt om kwetsbare spullen te beschermen bij vervoer met de auto. Hij vouwde de deken een paar keer op en legde hem onder zijn knieën. Het voelde goed. Hij stond weer op om een emmer uit de keukenkast te pakken, want de plantjes moesten na het wieden wel ergens in.
De plantjes lieten zich eenvoudig plukken. Een voor een braken de steeltjes met een zacht knakje af. De bodem van de emmer was al snel niet meer te zien. Het waren heel veel plantjes, en ze groeiden dicht op elkaar. Martien was voor zijn gevoel al een uur bezig toen hij pas een klein hoekje vrij van plantjes had gemaakt. Hij was een beetje duizelig van het slaapgebrek na een ochtend veel te vroeg wakker worden, maar hij besloot dat hij door zou werken tot de emmer vol was. Morgen was er weer een dag. Uit pure vermoeidheid sliep Martin die nacht 8,5 uur, een half uur meer dan hij gewend was.
Het werd een rare werkdag. Het was zo’n dag waarop Martin het gevoel kreeg dat iedereen iets anders van hem wilde, en dat hij aan niemands wensen kon voldoen. Toen hij thuiskwam was hij bekaf. Hij besloot dat hij eerst een half uur op de bank zou gaan zitten om uit te rusten, dan een bord rijst met kipfilet, uitjes en saus uit een potje zou eten, en dan zou hij weer een emmer plantjes uit de tuin halen. Slechts een emmer per dag zou genoeg zijn, beloofde hij zichzelf.
Martin ging aan het werk. Met zijn knieën op de opgevouwen deken plukte en trok hij aan de plantjes. De emmer was al snel vol. Het deed Martin deugd dat bijna een-derde van zijn tuintje nu vrij van de kleine groene plantjes was. In de tuin stonden twee verdorde bloemetjes. Martin hoopte dat ze weer op zouden leven nu ze verlost waren van de groene plantjes. Misschien zou het ook goed zijn voor de struik in het midden, want ook die zag er maar armetierig uit. Van de zonnebloemen was nog steeds geen spoor te bekennen.
Die nacht droomde Martin voor de tweede keer over de plantjes. Dit keer wilden ze niet zijn huis binnenkomen, maar zag hij zichzelf terwijl hij de plantjes aan het wieden was. Om hem heen stonden lege emmers waar hij handen vol plantjes in wierp, steeds meer en steeds sneller. De tuin raakte echter nooit leeg, en de emmers raakten nooit vol. Integendeel, er kwamen alleen maar meer plantjes en emmers bij. Toen Martin wakker schrok was het 5:20 uur. Die nacht kwam hij weer een uur en 55 minuten slaap tekort.
Martin durfde het na een paar dagen aarzelen aan om met een van zijn collega’s over de plantjes te praten. Uit zijn zeven collega’s uit het team waar hij werkte koos hij Rob, omdat hij al het langste samen met Martin in dit team zat. Rob was achterin de veertig, had kortgeknipt grijzend haar en droeg ruitjesoverhemden, net zoals Martin. Bovendien wist Martin dat Rob een tuin had, want Rob had weleens iets over barbecueën in de tuin gezegd. Martin moest goed nadenken hoe hij de vraag zou formuleren, want hij had Rob nog nooit een vraag gesteld die niet met werk te maken had.
“Rob”, zei Martin, “jij hebt toch een tuin?” Martin wist zeker dat Rob een tuin had, maar het was de enige zin die hij kon bedenken om het gesprek te openen. “Ja”, bromde Rob. “Misschien weet jij iets over kleine groene plantjes. Ze staan bij mij in de tuin, en ik krijg ze maar met moeite weg.” “Kleine groene plantjes?” Rob lachte bulderend en Martin wist uit ervaring dat hij dat alleen deed als hij iets heel grappig vond. “Heb jij kleine groene plantjes in de tuin? Misschien moet je eens proberen om ze te roken! Maar dat heb je vast al gedaan” voegde Rob er met een knipoog aan toe. Dat was niet het antwoord dat Martin verwacht had. Gelukkig zag Rob zijn verwarde blik en bromde: “Nee, ik heb echt geen verstand van plantjes. We hebben een terras met een lekkere bank en een barbecue, en verder wat borders met groene zooi die mijn vrouw onderhoud. Het enige wat ik in de tuin doe is de boel een paar keer per jaar met de hogedrukspuit schoonmaken.”
Thuisgekomen dacht Martin nog steeds over het gesprek na. Zou een hogedrukspuit helpen tegen de plantjes? Martin had geen hogedrukspuit, en wist ook zo snel niet waar hij er eentje kon lenen of huren. Nog een keer iets aan Rob vragen durfde hij niet. Hij liep de tuin in om te zien hoe de boel erbij stond. Het was een warme zomeravond, de eerste van het jaar. In de tuin van de buren floot een vogel.
Martin keek naar de aarde waar hij de plantjes had weggeplukt. De aarde was niet zwart meer. Op de plekken waar Martin de plantjes weggeplukt had, staken tientallen kleine sprietjes boven de aarde uit. Ze waren iets lichter van kleur dan de grotere plantjes, maar het was overduidelijk dezelfde soort, dat kon je aan de kleine blaadjes die zich boven de aarde uitvouwde zien. De bloemetjes die Martin had gepland waren allemaal overleden, hun lijkjes werden langzaam overwoekerd. Trerurig ging Martin weer naar binnen. Ondanks de mooie zomeravond trok hij de tuindeur achter zich dicht.
Uiteraard droomde Martin die nacht over de plantjes. Dit keer hadden ze het op hem gemunt. Terwijl Martin in zijn droom door de tuin liep, haakte een klein plantje zich achter zijn linkervoet. Martin struikelde en viel voorover in zijn tuin. Hij wilde overeind krabbelen, maar merkte dat zijn linkerbeen vastzat. Niet alleen zijn onderbeen zat vast, maar ook zijn bovenbeen. Martin keek achterom. Om zijn linkerbeen groeiden plantjes. Ze woekerden in hoog tempo over zijn linkerbeen heen, en waren inmiddels ook aan zijn rechterbeen begonnen. Martin schreeuwde om hulp, terwijl de plantjes langzaam bezit van zijn lichaam namen, en hem steeds steviger tegen de aarde duwden. In zijn droom zag Martin zichzelf voorover in de tuin liggen, zijn lichaam overwoekerd door de plantjes. Hij kon geen kant meer op. Zwetend werd hij wakker. Het was 5:20 uur.
Die dag besloot Martin om maatregelen te nemen. Harde maatregelen. Hij klapte de tuinstoelen in en zette ze in het schuurtje. Zijn fiets zette hij voor het huis neer, ook al verhoogde dat de kans op diefstal. Daarna draaide hij van binnenuit de achterdeur op slot en trok met een resolute beweging de gordijnen aan de raamkant dicht. De plantjes zouden hem niet meer zien.
Toen hij later met een kopje koffie op de bank zat, begon hij toch weer te piekeren. Zou het kwaad kunnen om niet meer naar de tuin te kijken? Zouden de plantjes ooit vanzelf weer weggaan? Zouden ze verdwijnen als het ging vriezen? Het was halverwege juni, waarschijnlijk zou het nog maanden duren voor het flink zou gaan vriezen. Martin zette mismoedig zijn kop koffie op tafel en liet zijn hoofd in zijn handen zakken.
Drie weken later kwam tante Mieke bij Martin langs. Tante Mieke was de jongere zus van Martins moeder. Toen Martin een kleine jongen was, had tante Mieke hem vaak meegenomen voor wandelingen in het park. Samen voerden ze eendjes en aten ze ijsjes, en als Martin van de schommel voel troostte tante Mieke hem tot hij niet meer huilde. Nu was Martin volwassen, maar hij was de kranige oude dame met haar helderrood geverfde haar altijd ‘tante Mieke’ blijven noemen. Tante Mieke bracht rust in zijn leven, en Martin hoopte dat ze wist hoe dankbaar hij haar daarvoor was.
Al bij het eerste kopje koffie vroeg tante Mieke waarom de gordijnen aan de achterkant van het huis gesloten zaken en waarom ze überhaupt niet in de tuin zaten met dit prachtige weer. Even zocht Martin naar een ontwijkend antwoord, maar bij tante Mieke lukte dat niet. Ze kende hem lang genoeg om door te hebben dat er wat aan de hand was, en ze zou doorvragen tot ze wist wat het probleem was. Als er iemand niet kon liegen, dan was het Martin wel.
Hij zette zijn koffie op tafel en slaakte een diepe zucht. “Dat is vanwege de plantjes in mijn tuin.” “Plantjes?” Tante Mieke keek verbaasd. “Leg me eens uit, waarom moeten de gordijnen dicht voor een stel plantjes?” “Omdat ik ze niet meer wil zien! Ze zitten overal.” Het kwam er bozer uit dan Martin had gewild, maar tante Mieke leek niet onder de indruk. “Ik wil die plantjes van jou weleens zien. Daarom ga ik nu de gordijnen open doen, en daarna ga ik naar buiten, want ik weiger binnen te zitten met dit heerlijke zonnetje. Het zouden nota bene de laatste mooie dagen zijn volgens het weerbericht.” Martin kon zijn tante niet tegenhouden. Ze rukte de gordijnen open, pakte de achterdeursleutel van het haakje, en draaide de achterdeur van het slot. Daarna stapte ze de tuin in.
Tot Martins verbazing was de tuin niet compleet overwoekerd. Alleen het lapje aarde achterin de tuin was volledig ingenomen door de plantjes. Tussen de tegels groeide hier en daar een sprietje gras. “Bedoel je deze plantjes?” Tante Mieke bukte bij het perkje. Martin durfde haar niet aan te kijken, en knikte stom. De handen van tante Mieke woelden door de plantjes. Ze draaide zich om. “Lieverd, het is geen wonder dat de plantjes niet weggaan. Je hebt zevenblad, en dat is zo ongeveer de ergste woekeraar die je in de tuin kunt hebben. Maar op internet staat dat je er pesto van kunt maken.”
Zevenblad. Martin proefde de naam tussen zijn lippen. Hij had er nog nooit van gehoord. Hij wilde de tuin in om te tellen of de plantjes daadwerkelijk zeven blaadjes per stuk hadden, maar iets in hem hield hem tegen. Hij wilde geen zevenblad. Hij wilde de plantjes niet in zijn tuin hebben, ook niet als je er pesto van kon maken. Martin had nog nooit pesto gemaakt, maar er zou vast wel op YouTube staan hoe dat moest. Tante Mieke keek hem aan. “Je wilt van de plantjes af, he? Heb je een schep in de schuur staan?” Martin knikte. Er stond een schep in de schuur. Het was niet zo’n grote schep, maar vast wel geschikt voor dit werk. “Zet jij maar vast een tweede ronde koffie, dan zal ik je tuin eens goed omspitten. Dat is de enige manier om zevenblad weg te krijgen.” Tante Mieke rolde de mouwen van haar blouse op, en ging aan het werk.
Martin keek het even aan en deed daarna wat tante Mieke hem gezegd had; koffie zetten. Terwijl zijn handen automatisch door de gebruikelijke handelingen gingen, vroeg hij zich af waarom hij zo bang was geworden voor de groene plantjes in zijn tuin, die blijkbaar zevenblad heetten. De plantjes kwamen niet zijn huis binnen, ze namen de tuin slechts gedeeltelijk in bezit en ze aten zeker geen mensen. In de tuin hoorde hij het regelmatige schrapen van een schep. Tante Mieke deed haar werk blijkbaar grondig.
Toen het borrelen van het koffiezetapparaat gestopt was, werd het ook stiller in de tuin. Martin vroeg zich af of tante Mieke al klaar zou zijn. Dat kon best, zo groot was het tuintje niet. “Er is koffie!” riep hij werktuigelijk, maar hij kreeg geen reactie. Dat was niets voor tante Mieke. Martin draaide zich om en keek de tuin in. Het stukje grond was tot op dertig centimeter omgespit, de schep lag er naast. Opzij van de schuur las een grote berg aarde en plantjes, slordig door elkaar gesmeten. De berg leek te bewegen. Martin zag nog net een lange lok roodgeverfd haar in de berg aarde en plantjes verdwijnen. Er voer een rilling door de berg en door Martin. Daarna bewoog de berg niet meer.