De trendbreuk

De trendbreuk

Zouden de cijfers van het tentamen online staan? Het zoemde rond na het college Inleiding in de Criminologie. Merel had nerveus Blackboard gecheckt, en had beet. Een 8, zij wel. De cijfers vlogen door de gang. Hier en daar werd gejuicht of gemopperd. Met trillende handen pakte ik mijn telefoon. Mijn paper voor Onderzoeksmethoden was beloond met een 5, die pijnlijk door mijn ziel sneed, ondanks de aanmoedigende woorden die de docent onderaan had geschreven.

Ik toetste mijn studentnummer in. Fout, nog een keer. En nog een keer omdat ik het wachtwoord mis had. Ik hoopte dat ik Merel’s 8 naar de kroon zou steken, of in elk geval op een mooie 7. Ik had de colleges trouw gevolgd, ik had tot diep in de nacht geleerd, ik had in alle slapeloze nachten de stof herhaald.

Bam. Dagmar van Veen, Inleiding in de Sociologie, 6 EC, cijfer 4,3.

Verdoofd stond ik in de gang. De wereld om mij heen leek even niet meer te bestaan. Dat niemand van mijn medestudenten echt geïnteresseerd in mij leek te zijn, kwam me opeens goed uit. Zwijgend pakte ik mijn spullen. Ik moest nog doorfietsen ook. Over drie kwartier moest ik op mijn werk zijn, en ik moest me nog omkleden.

Onderweg naar huis ratelde mijn hoofd. Nu alleen nog het tentamen Statistiek 1, volgende week. Ik wist dat het niet mijn sterkste vak zou zijn. Maar ik moest toch minstens één voldoende kunnen halen in het eerste semester? Ik had toch tegen mama gezegd dat ik het kon, studeren aan de universiteit? Ik had toch na de havo een vwo-diploma gehaald? Ik had toch hard genoeg gewerkt? Het enige wat er op zat was nog harder studeren. Twee weken later zou ik dus ook nog een hertentamen Inleiding Sociologie hebben. Vanavond moest ik tot 7 uur achter de kassa zitten, en dan snel naar huis gaan om te studeren. Daarna zou ik een uur ontspannen, misschien met een beker warme melk, en zou ik echt goed gaan slapen. Had ik nog geld om melk te kopen? Of zou de volgende termijn collegegeld zijn afgeschreven?

Ik zette mijn fiets op slot voor het huis, en liep naar binnen. De steile trap die naar de bovenwoning leidde was een hindernisbaan van krakende treden, losliggend tapijt en gereedschap van onze huisbaas. Op de deurmat lag een ansichtkaart voor mijn huisgenote Anneleen. Lezen mocht niet, maar ik deed het toch. De kaart kwam van haar ouders, die op Costa Rica zaten. “Zo fijn hier, heerlijk weer en prachtige natuur! Tot snel in San José! Paps regelt een ticket voor je. Liefs, mams” Costa Rica? Ik wist van niks en het interesseerde me ook niet.

Het huis waar ik woon is nogal oud. Het tocht en rammelt overal, maar ik vind het een sfeervol huis, vergeleken met de flatwijk waar ik opgroeide. De huisbaas is door de gemeente op zijn vingers getikt omdat hij het huis liet verkrotten, daarom is hij nu aan het klussen. Vorige week heb ik twee nachten bij mama gelogeerd omdat mijn dakraam vervangen moest worden. Wat mij betreft was ik gewoon in mijn kamer gebleven, maar de huisbaas vond het te gevaarlijk en vond dat ik moest logeren. Hij kent mama niet.

Ik woon hier nu een maand, in een kleine kamer tegenover de keuken. Hij is niet kleiner dan de kamer die ik vroeger bij mama had, dus het is wel goed. Anneleen woont in de grote kamer, die over de hele breedte van het huis loopt, maar meestal zit ze op het dakterras, waar je komt via een ladder in de gang. Het dakterras is precies groot genoeg om er met z’n tweetjes te zitten en je hebt er een mooi uitzicht over de straat. Je kijkt trouwens ook via het dakraam Anneleens kamer in, recht op haar bed, daarom houdt ze meestal het gordijn dicht.

Ik wilde net mijn supermarktblouse aantrekken toen ik Anneleen hoorde roepen vanaf het platje.

“Dagmar, ik heb thee! Kom je naar buiten?”

“Andere keer, ik moet zo werken!”

“Je mist wat hoor! Ik heb chocola gekregen van mijn moeder. Echte Lindt, heeft ze meegenomen uit Oostenrijk!”

Ik weet niet precies waarom Anneleen zo vaak op het dakterras zit, want ze studeert Technische Scheikunde, wat volgens haar een zware en tijdrovende studie is. Ze heeft een soort gewoonte ontwikkeld om ’technische’ met wat nadruk uit te spreken: ’tech-ni-sche scheikunde’. Ze zegt dat ze mensen vaak laat raden naar wat ze studeert. “Dan zeggen ze meestal psychologie of pabo, en dan kijken ze verbaasd als ze horen wat ik dan wel studeer.” Ze keek me stralend aan toen ze me het vertelde.”Technische scheikunde, dat verwachten mensen niet van een meisje.” Ze vertelt vaak over de lange dagen in het lab en de zware tentamens die haar binnenkort alweer te wachten staan. Verder is ze lid van de roeivereniging, zit ze bij een gezelligheidsvereniging en bezoekt ze bijna elk weekend haar ouders. Toch brengt ze meer tijd op het dakterras door dan ik.

Eergisteren ging ik wel bij haar zitten. Ik kwam uit college, ik hoefde niet te werken en de zon scheen uitbundig. Ik nam mijn boeken mee naar boven om nog wat te studeren.

“Hai Dagmar, hoe gaat -ie? “

Ik zei ‘goed’, maar Anneleen was al bij het volgende onderwerp.

“Ik ben gisteren wel 9 uur in het lab geweest. We hadden een proefopzet die 7 uur moest koken, dus toen we klaar waren zijn we pizza gaan eten bij Beppo’s en daarna zijn we nog wat gaan drinken in de stad, en toen ik geen zin meer had om naar huis te gaan heb ik Tommy geappt of ik bij hem kon slapen.”

Ze graaide in de zak drop die naast haar stond, maar bood mij niets aan.

“We zijn volgende week twee maanden samen. Maaike zei gisteren nog dat we zó’n schattig stel zijn!

“Wanneer krijg ik hem eens te zien?”

“We hebben vanmorgen hier ontbeten, maar jij was al weg. Ben je er dit weekend? Het is zo fijn dat ik weer een huisgenootje heb! Mijn ouders hadden best een appartementje voor me willen kopen, maar ik vind dit veel gezelliger.”

“Ja. Ik moet wel in de ochtenden werken.”

“Wat leuk! Ik ga in de bieb studeren met Maaike en Roos en daarna ga ik naar mijn ouders voor een etentje, maar misschien zie ik je nog wel. We gaan met mijn familie eten bij dat ene restaurant dat net een ster heeft gekregen, zo tof! Ik laat nog wel weten hoe het was. Misschien willen jij en je ouders ook wel een keer.”

Haar hand graaide opnieuw in de zak drop.

“Oh nee, hoe zit het nou, je ziet je vader toch niet? Nou ja, dan ga je toch lekker met je moeder. Oh, ik krijg nu een appje van Tirza dat we een 9 hebben voor onze presentatie. Hoe vet is dat! En dat zijn 11 studiepunten!” Ze zwaaide zo uitbundig met haar telefoon dat ze de bloempot naast haar bijna omver gooide. In de bloempot zit vooral aarde en een halfvergane plant, dus hij is best zwaar. Ze kon hem nog net tegenhouden, anders was hij pardoes door haar dakraam gevallen.

“Boeie als hij wel gevallen was, mijn raam moet nog vervangen worden. Is het bij jou nou al af?”

Het was duidelijk dik aan tussen Anneleen en die Tommy. Wat ik niet snapte was, waarom ik Anneleen vaak s’avonds laat de trap op hoorde sluipen terwijl ze zei dat ze bij Tommy sliep. In een oud huis met krakende trappen kun je niets verbergen. Die ene keer dat ik het aandurfde om mijn hoofd om de deur te steken hoorde ik haar zachtjes snikken. Ik heb niet gevraagd waarom.

Toen ik om half acht thuiskwam na mijn uurtjes achter de kassa at ik snel wat en stortte me op mijn statistiekopgaven. Anneleen was niet thuis. De huisbaas was vandaag en morgen bezig om haar dakraam te vervangen en had gevraagd of ze een nachtje ergens anders kon slapen. “Daar kunnen ongelukken van komen.” Ze riep enthousiast tegen de huisbaas dat ze bij Tommy zou slapen, dus ik ging er maar van uit dat ze een nachtje op de bank bij Maaike sliep.

De eerste twee sommen lukten tot mijn verbazing. De derde ging moeizamer. Ik probeerde me te herinneren wat ik had geleerd over binaire toetsen, terwijl mijn gedachten afdwaalden.

Rekenen was ook op de basisschool mijn zwakste vak. Juf Marga, mijn juf in groep vijf en groep zes, vond dat ik het beter zou moeten kunnen. Ze gaf me een rekenboek en oefeningen mee naar huis. Toen mama thuiskwam uit haar werk, trof ze me ijverig oefenend aan. Ze had toen geloof ik een baantje als schoonmaakster in het ziekenhuis, totdat ze besloot dat ze ook wel een paar uur later kon beginnen als ze wilde uitslapen, en ze haar ontsloegen.

“Waar ben jij mee bezig?” beet ze me toe.

“Ik heb sommetjes gekregen van juf Marga, om te oefenen.”

“Oh, vindt juf Marga dat? Ik vind dat kinderen moeten spelen als ze vrij zijn. Je moet nog zo veel werken in je leven. Hup, doe je jas aan en ga naar buiten, ik wil die troep niet meer in huis zien.”

Ik trok mijn jas aan en liep de galerij op. Ik keek naar beneden en zag dat Elvira, Jasmina en Djennay al in het speeltuintje rondhingen, en ik er dus niet heen kon. De pestkoppen zouden nooit toestaan dat ik op dezelfde plek speelde als zij, ook al zat Jasmina bij mij in de klas. Ik ging op de hoek van de galerij zitten wachten tot het etenstijd was. Toen ik weer naar binnen ging had mama mijn oefeningen verscheurd en weggegooid. Het rekenboek heb ik nooit teruggevonden. Ik ben de rest van het schooljaar bang geweest dat juf Marga het boek zou terugvragen, maar dat deed ze nooit.

Toen ik naar de middelbare school ging snapte mama gelukkig dat ik huiswerk wilde maken. Meestal zat ze rokend op de bank tv te kijken als ik thuiskwam. Ze hoorde mijn verhalen over school aan, terwijl haar ogen op het scherm gericht bleven. Ik vertrok naar mijn kamertje, maakte mijn huiswerk, negeerde het geluid van de televisie, en negeerde de volgende ochtend mama, die klaagde over mijn vroege wekker. “Je kunt toch het eerste uur spijbelen? Deed ik ook toen ik jouw leeftijd had.”

Het was ook de tijd waarin ik vragen begon te stellen. Waarom ga je niet naar de ouderavond op school? Waarom weet ik niet wie mijn vader is? Waarom trek jij altijd ongeluk en pech aan? Het werd er thuis niet gezelliger op.

Terug naar je statistiek, zei ik streng tegen mezelf. Ik pakte mijn aantekeningen en begon te lezen.

Met de binomiaaltoets kun je berekenen wat de kans is op een bepaalde uitkomst. Daarbij kun je uitgaan van een bepaald aantal successen of een cumulatieve kans, waarbij je kijkt naar de optelling van een aantal kansen. Ik durfde niet aan mezelf toe te geven dat ik het eigenlijk nog steeds niet helemaal snapte. Morgen zou ik proberen om op de universiteit een computer met de statistische software SPSS te bemachtigen, om te oefenen, maar ik had nu alleen mijn rekenmachine. Ik pakte mijn pen en schreef de componenten van de opgave onder elkaar op, in een poging te snappen waar ik mee bezig was.

Mijn telefoon rinkelde, en toen nog eens. Wie zou mij op dit tijdstip bellen? Dat kon eigenlijk maar een persoon zijn. Ik keek op het schermpje. Mama. Ze had me vanmiddag ook al gebeld, toen ik aan het werk was. Ik zou nu kunnen veinzen dat ik moest overwerken, maar ze zou me daarna des te harder terugpakken.

“Hoi mama, met Dagmar”.

“Waar was je vanmiddag? Ik belde, maar je nam niet op.”

Ik balde mijn vuist om de balpen in mijn hand. Daar ging mijn avond statistiek leren.

“Ik was aan het werk in de supermarkt. Ik had je mijn werkrooster toch gegeven?”

“Moest je nou alweer werken? Je moet onderhand slapend rijk worden!”

“De eerste termijn collegegeld is afgeschreven, dus ik sta eigenlijk rood.”

“Kom op, zo duur is zo’n studie toch niet? Je geeft je geld vast uit aan feestjes en van die dure koffie. Dat zag ik laatst op tv, dat studenten dat doen. Denk je nog wel aan je arme moedertje?”

“Mam, er zijn vast studenten die dat doen, maar daarvan betalen de ouders ofzo, ik betaal alles zelf.”

“Lieverd, als het te duur is dan stop je toch met studeren en kom je weer lekker bij mij wonen? Ik snap niet waarom je in dat gammele hokje woont, terwijl ik hier in mijn eentje zit te verpieteren.”

“Ik studeer omdat ik dat leuk vind, omdat ik er de hersens voor heb en omdat ik later mijn eigen geld wil verdienen met een baan die ik leuk vind. Ik wil niet de rest van mijn leven achter de kassa zitten of schoonmaken.”

“Maar dat kan toch ook bij mij op de hoek? Daar is ook een school voor grote kinderen. Ik loop er regelmatig langs, het ziet er heel gezellig uit hoor.”

Woede begon als een vulkaan in mij te borrelen. Ik probeerde in gedachten tot tien te tellen, en nog een keer, maar de boze lavaspetters klonken door mijn antwoord.

“Dat is het roc! Die mensen hebben vmbo gedaan en leren voor tandartsassistent of schoenenverkoper of weet ik veel wat. Dat is iets heel anders dan de universiteit! Ik heb je al zo vaak uitgelegd waarom ik zoveel huiswerk had. Ik wilde naar de universiteit! Dat is het allerhoogste niveau, en dat kan ik hier doen, en niet als ik bij jou woon!”

“Maar kind, dat doe je alleen maar omdat die rare juf Marga zei dat je dat kon. Waarom luisterde je naar haar en niet naar je eigen moeder? Ik wil dat je weer bij mij komt wonen en daarom bel ik je.”

“Waarom wil je dat, mama? Alsof het vorig jaar zo gezellig was.”

“Maar ik kreeg wel meer geld omdat jij bij mij woonde.”

“Dat was omdat ik nog geen 18 was en jij voor mij moest zorgen. Ik ben in juni 18 geworden, weet je nog? Als ik nu bij je ga wonen wordt het geld dat ik in de supermarkt verdien van jouw uitkering afgetrokken.”

“Daarom juist! Als jij bij mij komt wonen hoef je niet meer te studeren en kun je meer werken, zodat we samen heel veel geld hebben.”

“En zodat jij de hele dag tv kunt kijken? Mam, ben je gek ofzo?”

Ik stond op van mijn bureaustoel, en ijsbeerde door de kamer. Ja, mijn moeder was gek. Knettergek zelfs. En ik kreeg haar maar niet van me afgeschud, hoe hard ik ook mijn best deed om te bewijzen dat ik anders was, dat ik alles kon, dat ik veel meer kon dan zij ooit van het leven had verwacht.

“Hoe durf je me te vragen of ik gek ben? Nou, dat heb je niet van mij geleerd hoor! Je was vroeger zo’n aardig meisje, en kijk wat er nu van je geworden is…..”

Ik hield te telefoon een eindje van mijn hoofd af. Krrrk. Krrrk. Krrr….. Hoorde ik nou voetstappen op de trap? Was dat Anneleen? Die zou toch bij Tommy logeren? Ik was er vanuit gegaan dat ze bij Maaike of een van haar andere vriendinnen zou logeren. Mij maakte het niet uit of Tommy echt haar vriendje was, of een leugen om haar toch al perfecte leven nog wat meer glans te geven. Maar ze wist toch dat ze deze nacht niet thuis mocht slapen? De voetstappen hielden op, en ik besloot dat het bij de buren was geweest, waarschijnlijk die punker van hiernaast met z’n eeuwige kisten. In oude huizen hoor je alles.

“… Zo was je vroeger helemaal niet!” Mijn moeder was nog steeds bezig met haar tirade. Ze leek niet eens doorgehad te hebben dat ik even niet had geluisterd.

“Ik heb je opgevoed tot een lief en verstandig meisje. Daar heb ik al mijn tijd en energie in gestoken en daar was ik trots op! Ik heb je luiers verschoond, voor je gezorgd als je ziek was en ben altijd thuisgebleven voor jou. En nu denk je niet eens meer aan je oude moedertje! Ik zeg je Dagmar, je stopt volgende week met dat idiote studiegedoe van je!”

Ik kon horen dat ze steeds sneller ademde. Ze spuwde de woorden als mitrailleurvuur op me af. “Bah, doen alsof je slimmer ben dan anderen. Ik walg daarvan. Bovendien weet ik nu al zeker dat je er toch niks van kunt. Waar blijft je eerste rapport?”

Ik veegde woest over de rode ophangknop en smeet mijn telefoon op mijn bed, terwijl de tranen over mijn wangen liepen. Weg moest ik, weg. Ik stormde mijn kamer uit, de trap op naar het dakterras. De nachtelijke kou gaf niet de rust waar ik op hoopte. Ik plofte in een oude tuinstoel en liet mijn hoofd in mijn handen vallen.

Mama, mama, mama, ik probeer me van je los te maken, te bewijzen dat ik alles kan wat ik wil. En jij trekt me elke keer weer terug het moeras in, naar de diepe poelen van ongeluk waar jij je in wentelt. Ik wil niet zijn zoals jij, ik wil zo graag bewijzen dat ik wel kan wat jou nooit lukte. Ik zal nu, straks, ooit succes hebben en gelukkig zijn. Ik kan het wel, ik ga echt, echt, echt al mijn tentamens halen, mijn bachelor halen, een master doen, een leuke baan vinden en carrière maken.

Tranen en snot dropen over mijn wangen. Wat zou er gebeuren als ik zou mislukken in mijn studie, in mijn leven? Dan zou blijken dat ik net zoals mama zou zijn. Dat, dat was mijn allergrootste angst. De angst die mij maakte tot wie ik was: een doodsbange eenling tussen succesvolle mensen. Mijn studiegenoten, mijn oud-klasgenoten, mijn huisgenote Anneleen, die hun tentamens fluitend haalden, die ouders hadden, meestal twee ouders, die hen steunden en belangstelling toonden, die leuke dingen deden, die nu misschien wel samen in een gezellige kroeg zaten, die… Ik trok mijn telefoon uit mijn zak, scrollde door Instagram, zag de plaatjes van vrolijke mensen, op het strand, aan de bar, een nieuwe post van Merel, juichend over de 8 voor haar tentamen, omringd door vrienden. Een Instagrampost van een andere planeet. Ik stopte mijn telefoon terug in mijn zak en begon opnieuw te huilen.

Het regende al de hele avond zachtjes. Nu ging het gespetter over in dikke druppels, die mij tot op het bot doorweekten. De wind zwol aan tot de eerste herfststorm van het jaar. Ik bleef moedeloos op het dakterras zitten. Ik rilde, maar niet van de kou. Waarom was dit mijn leven? Waarom had ik mama, eeuwig geldgebrek en een hertentamen voor Inleiding Sociologie? Waarom was mijn leven niet zoals dat van iemand anders, van Anneleen? Mijn huisgenote lag vast al uren te slapen op de bank bij een vriendin, of misschien zelfs in de armen van Tommy. Nijdig sprong ik op van de oude tuinstoel. Ik hoorde, boven de storm en de regen uit, een luid geraas en gerinkel. Oh ja, dat was de oude bloempot, die op de rand van het dakterras stond. Had ik die nou omver gestoten? Op dit tijdstip was er toch niemand meer op straat die dat ding op z’n hoofd zou krijgen. Ik liep naar mijn kamer, trok mijn natte kleren uit en kroop in bed, waar ik luisterde naar de storm tot het licht werd.

Toen Anneleen werd gevonden lag ze in haar bed, bedolven onder de scherven. Dubbel glas is zwaar, zeker als het gevolgd wordt door een bloempot vol aarde. Het leek alsof ze sliep, een bloederig geheel van dichte ogen, glassplinters en verwarde haren, nat van de regen die naar binnen woei.

Ik was niet degene die haar vond. Ik had de hele ochtend statistiek geleerd, toen Maaike, ongerust omdat Anneleen niet op college was verschenen en haar appjes niet beantwoorde, om half twaalf aanbelde.

“He Anneleen, wijffie, ben je ziek of heb je een kater ofzo?” Ze stapte monter Anneleen’s kamer binnen. Een tel later stond ik met een gillende en huilende Maaike in mijn armen, niet wetende wat te doen.

“Ze is dood!” krijste ze. “Er ligt allemaal glas en scherven en aarde op haar!”

Ik voelde mijn hele lichaam verstijven. Aarde? Scherven? Nee, dat mocht niet waar zijn. Maar dat kon niet, ze was toch niet thuis? Hoe kon ze nou thuis zijn?

“Ik had al gezegd dat ze die zooi van dat gammele dakterras had moeten halen, en nu is ze doohood!” jankte Maaike. “Die rotstorm heeft die bloempot door haar raam gewaaid!”

“Maar… ze was toch niet thuis?”

Maaike keek op, haar ogen dik en rood, de straaltjes mascara op haar wangen.

“Ik bedoel, ze mocht niet thuis zijn van de huisbaas. Die was aan haar raam aan het klussen. Hij maakt het vanmiddag af. Ze zei dat ze bij Tommy ging slapen.”

Er verschenen vraagtekens in Maaike’s ogen. “Tommy? Daar heeft ze drie weken geleden een keer mee gezoend, maar toen was hij dronken. Ze is geloof ik nog steeds verliefd op hem, maar hij weet amper dat ze bestaat.”

“En sliep ze dan niet bij jou?”

Maaike bloosde een beetje, door haar tranen heen. “Eh, nee. Tommy sliep bij mij. Al de hele week eigenlijk. Maar als ze daarom niet…”

Haar zin stikte in haar tranen, tranen om wat blijkbaar een ruzie was die ik niet kende, en omdat Anneleen de schijn op had willen houden in plaats van toe te geven aan haar verdriet.

“Ze was altijd zo dapper.”

Maaike was degene die de politie belde, en de huisbaas, en de ambulance. Ik stond nog steeds in de gang, mijn armen slap langs mijn lichaam, het bloed uit mijn gezicht weggetrokken. Ik ben vroeg gaan slapen, en ik heb niks gehoord, zei een stemmetje in mij. Ik ben vroeg gaan slapen en ik heb niks gehoord. Ik heb vroeg gaan slapen en … Ergens wilde ik gillen en huilen, iedereen vertellen wat er was gebeurd, alle schuld op mij nemen, maar ik kon het niet, ik kon niet aan de wereld laten zien dat ik gefaald had, alweer gefaald had.

De huisbaas werd in staat van beschuldiging gesteld vanwege achterstellig onderhoud, onveilig uitgevoerde werkzaamheden en het niet aanbieden van vervangende woonruimte. Het was bekend dat studenten niet zo goed opruimen en daarom was het niet verwonderlijk dat er troep op het dakterras had geslingerd. Maar het mocht natuurlijk niet zo zijn dat de eerste herfststorm een bloempot van het dak zou waaien, en voor een dode zou zorgen. Natuurlijk werd ik ook ondervraagd door de politie, maar ik zei dat ik vroeg was gaan slapen en niets had gehoord. Het enige wat ik wist is dat ik, net als mama, rampen aantrek. Maar dat hoefden ze niet te weten.