De wind blies door het bos en het werd al een beetje donker. Toch kon je merken dat het lente werd. Aan alle boomtakken kon je kleine knoppen zien. Over een tijdje zouden er weer groene blaadjes aan de bomen zitten. De laatste restjes sneeuw waren al lang weggesmolten en de wind
blies niet meer zo guur. Sassa had de hele dag buiten gespeeld. Ook zij vond dat het lente was, maar van haar mama moest ze haar warme sokken aantrekken voor ze naar buiten gong en haar oorwarmers opzetten. Nu was het avond en brandde de lamp in het huis van de woetwoesjen. Sassa zat aan tafel met haar papa en mama. Ze aten geroosterde beukennootjes en brandnetelstamppot.
“Toe nou, Sassa. Eet nou eens door,” zei mama. Sassa roerde door haar stamppot. Ze vond brandnetels zo vies dat ze helemaal geen honger meer had. Ze nam een heel klein hapje. “Bah” zei ze. “Brandnetelstamppot is ook heel vies.” zei mama. Ze deed het raam open, pakte de pan met stamppot en kieperde alle stamppot door het raam naar buiten. “Gelukkig is er heel veel honingpap als toetje.” zei ze.
Sassa at wel drie borden honingpap, haar papa at er vier en haar mama at er bijna vijf. Toen de kom pap helemaal leeg was, zei Sassa’s papa: “het wordt lente, dus we gaan morgen een grote schoonmaak houden.” “Wat is een grote schoonmaak?”vroeg Sassa. “We gaan alle muffe winterluchtjes het huis uit jagen en we gaan overal opruimen.” zei Sassa’s mama. “We gaan de ramen lappen en de kleden kloppen.” zei papa. “We gaan de bedden luchten en de keuken dweilen.” zei mama. “We gaan het hele huis vegen en de gordijnen wassen.” zei papa. “En we gaan het fornuis oppoetsen en de pannen schrobben.” zei mama. “Maar eerst gaan we jou in bed stoppen.” zei papa tegen Sassa. “Alleen als ik twee verhaaltjes mag.” zei Sassa. Toen Sassa in bed lag, lazen papa en mama twee verhaaltjes voor. Daarna viel ze in een diepe slaap.
De volgende ochtend werd Sassa wakker van een luide bons. Ze sprong uit haar bed en rende naar de woonkamer. Daar lag haar papa op de grond naast een ladder. Hij wreef over zijn hoofd. “Ik ben zeker gestruikeld,” zei hij. Sassa keek verbaasd naar hem. “Wat ga je doen, papa?” “Ik ga de spinnen uit de hoekjes van de kamer halen,” antwoordde hij. “Mag ik je helpen?” vroeg Sassa. “Nee lieverd, ga eerst maar ontbijten. Mama is in de keuken.” Sassa trok haar sokken aan en liep naar de keuken. Daar was mama druk bezig om de kastjes leeg te maken. Overal stonden stapels borden, kopjes, pannen en andere keukenspullen. Op het fornuis stond een pannetje waar zwarte rook uit kwam. “Goedemorgen Sassa, heb je lekker geslapen?” riep mama. Daarna keek ze naar het fornuis. “Help, de pap brandt aan!” riep ze, en griste de pan van het vuur. “Nou heb ik geen ontbijt voor je” zei mama met een sip gezicht. Sassa gaf haar een kus en zei: “dat geeft niet, er zijn vast nog wel boterhammen.” “Kun je die zelf smeren?” vroeg mama. “Ik heb het zo druk.” Sassa ging op zoek naar het brood. Dat had mama in de vensterbank gelegd, terwijl de bordjes onder de tafel lagen. Ze kon geen mes vinden, maar wel een lepeltje om jam mee op haar boterham te scheppen. Toen ze ontbeten had, vroeg ze aan haar papa of ze hem kon helpen. In de kamer stonden alle meubels kris-kras door elkaar. Sassa’s papa was de ramen aan het lappen. Hij zei tegen Sassa dat ze zijn grote lieve dochter was, maar dat ze nog iets te klein was om hem te helpen. Ondertussen rende Sassa’s mama door het huis met een grote stapel stofdoeken. “Ga uit de weg Sassa!”
“Hmpf.” zei Sassa. En ze zei nog een keer “Hmpf”. Normaal vond ze haar papa en mama heel lief, maar nu even niet. Ze zette haar oorwarmers op en liep naar buiten. Het was een frisse lentedag en de zon scheen. Hoog in de bomen zat een leeuwerik te zingen. Sassa schopte tegen een steentje. Ze besloot dat het veel te mooi weer was om boos te blijven. Daarom ging ze kijken of ze met de eekhoorntjes kon spelen.
Bij de grote eik waar de eekhoorntjes woonden, was het een drukte van jewelste. Moeder Eekhoorn rende heen en weer met mandjes en kisten en vader Eekhoorn klopte hoog in de boom kleedjes uit. De stofwolkjes dwarrelden op Sassa neer en ze moest er een beetje van niezen. Onder aan de boom zat Pieternel, het kleinste eekhoorntje, met takjes te spelen. “Mijn papa en mama houden een grote schoonmaak en ik mag niet meedoen.” zei ze. “Die van mij ook.” zei Sassa. “Zullen we gaan hinkelen?”
Sassa en Pieternel zochten een mooi, schoon stukje bosgrond en tekenden een hinkelbaan. Ze hinkelden de hele middag en hadden veel plezier. De zon begon al onder te gaan toen ze de mama van Pieternel hoorden roepen. “Pieternel, we gaan eten!” Sassa en Pieternel keken omhoog. Mama Eekhoorn zat boven in de boom en zwaaide naar hen. “Dag, tot ziens!” riep Pieternel tegen Sassa. Pieternel nam een aanloop en met een paar sprongen zat ze boven in de boom, bij haar mama. Ze zwaaiden naar Sassa, die naar huis liep.
Sassa hinkelde nog een stukje, maar dat was toch een stuk minder leuk zonder Pieternel erbij. Daarom ging ze maar weer gewoon lopen. Ze wilde net over het bruggetje bij de oude iep lopen, toen ze zacht gesnik hoorde. “Snuf…. snuf… Ik ben zo alleen….” Sassa keek om zich heen. Wie was daar aan het huilen? “Snuf…. snik….” Nu zag ze waar het geluid vandaan kwam. Op een steen naast de beek zat een oud vrouwtje te huilen. Ze was iets kleiner dan Sassa en droeg een donkerblauwe jas, die op sommige plekken gescheurd was. Haar haren zaten in een klein grijs knotje op haar hoofd.
“Wat is er?”vroeg Sassa. “Waarom huil je?” “Ik… snik… ben zo alleen in het bos. En het is zo koud s’nachts… snik” anwoorde het vrouwtje.
“Ben je zo alleen?”vroeg Sassa.
“Ik kom uit het Andere Bos. Ik ken hier helemaal niemand. En straks wordt het donker….” Het vrouwtje keek alsof ze nog harder zou gaan huilen.
Sassa stak haar hand uit. “Ik ben Sassa. Hoe heet jij?”
Het vrouwtje keek verbaasd en gaf Sassa een handje. “Ik ben mevrouw Moes.”
“Nu ken je mij, dus dat ken je in elk geval iemand in dit bos. Ik ga naar huis om te eten. Ga je met me mee? Mijn papa en mama zullen vast wel klaar zijn met de grote schoonmaak.”
Mevrouw Moes stopte met huilen en vroeg “mag dat echt? Oh, wat lief van je!” Haar ogen begonnen te stralen en ze kreeg allemaal kleine lachrimpeltjes in haar gezicht. Ze pakte haar handtas en liep met Sassa mee.
Toen Sassa en mevrouw Moes bij Sassa’s huis kwamen, was het daar nog helemaal niet gezellig. Buiten stonden een paar stoelen en een tafel met een gebroken poot. Binnen rende Sassa’s papa achter een grote spin aan die hij het huis uit wilde jagen. Sassa’s mama stond zuchtend af te wassen. Naast haar stonden grote bergen bordjes met vieze vlekken. De keukenvloer was nog viezer dan s’ochtends en overal in huis slingerden emmers, borstels, dweilen en andere schoonmaakspullen. Op Sassa’s kamrtje lag een berg sokken met gaatjes er in op de grond. Er was helemaal niets schoongemaakt en opgeruimd.
“Dag lieverd”, zei Sassa’s mama, en gaf haar een kus. “Kun je nog een uurtje buiten spelen? We zijn zometeen echt klaar met de grote schoonmaak.”
Sassa slaakte een diepe zucht. Ze keek sip naar mevrouw Moes. “Ik weet niet of het vandaag wel zo gezellig is bij mijn papa en mama.” Maar mevrouw Moes stond in haar handtas te rommelen. Ze leek helemaal niet zo zielig meer, maar neuriede een vrolijk wijsje. Uit haar handtas haalde ze een bezem, en begon de gang te vegen. Ze joeg een paar grote stofwolken de deur uit. In een paar tellen was de gang schoon, en had ze ook nog de deurmat geklopt. Daarna deed mevrouw Moes de afwas, ze schrobte de keukenvloer en ving de spinnen in de woonkamer. Ze veegde, boende en poetste zo snel, dat Sassa en haar papa en mama er een beetje bedremmeld bij stonden te kijken. Even later blonk het hele huis en brande er een gezellig vuurtje in de open haard. Mevrouw Moes schonk voor iedereen thee in, en ging op de bank zitten om de gaatjes in Sassa’s sokken te stoppen. “Hoe doe je dat?” vroeg Sassa’s mama verbaasd.
“Ik wist wel dat woetwoesjen niet kunnen opruimen” zei mevrouw Moes. “Maar ik kan dat toevallig wel.”
Sassa’s mama liep naar haar toe en gaf haar een stevige smakzoen op haar voorhoofd. “Wat ben ik blij dat u ons geholpen hebt. En we gaan nu eten, want woetwoesjen kunnen gelukkig wel lekker koken.”
Het eten was heerlijk en mevrouw Moes at drie borden vol. Sassa’s papa en mama vonden dat mevrouw Moes maar moest blijven logeren. Ze wilden al een bedje op de bank voor haar maken, toen ze ontdekten dat mevrouw Moes zelfs de logeerkamer had geschrobt en geveegd. Die nacht sliep er voor het eerst sinds lange tijd iemand in het logeerbed van de woetwoesjen. Want woetwoesjen kunnen misschien wel niet opruimen, maar ze zijn wel heel lief.