Sassa en Drip gaan sneeuw zoeken

Het was koud in het bos. De wind blies door de takken van de bomen. Toen de wind het laatste blaadje van de bomen had geblazen, besloot de natuur dat het winter was.

Tussen de bladeren op de grond, onderaan de voet van een grote, holle eik, bewoog iets. Het was een woetwoesj. Ze was klein, met een buikje zo rond als een balletje. Ze had een warrige, grijze vacht droeg lange sokken met roze streepjes tegen de kou. Op haar hoofd droeg ze een roze muts met pompons. “Doe je een sjaal om, liefje? Het is zo koud buiten!” riep haar mama. Maar Sassa, want zo heette de woetwoesj, luisterde al niet meer.

Sassa ging vandaag sneeuw zoeken. Als het dan toch winter was, dan moest ze sneeuw kunnen vinden. Maar sneeuw zoeken, doe je niet in je eentje. Daarom liep ze naar de beukenboom waar de boself Drip woonde. “Drip! Drip!” riep Sassa. Maar Drip kwam niet naar buiten. “Hmpf” zei Sassa. Ze pakte de boomstam met beide handjes vast en schudde de boom heen en weer. De takken van de boom ritselden, maar verder gebeurde er niets. “Hmpf” zei Sassa nog een keer. Ze nam een aanloop en schopte zo hard als ze kon tegen de boom.

Plof. Er viel een hoopje dekens op de grond. De hoop dekens bewoog, en Drip stak zijn lange neus naar buiten. “Wat is er? Ik wilde net aan een winterslaap beginnen.”

“Opstaan” riep Sassa, “we gaan de sneeuw zoeken!”

“Bah, sneeuw”zei Drip. Hij vond sneeuw maar niks. Het was koud en nat en het smaakte niet naar lollies.

Sassa trok aan Drip’s arm. “Ga je mee?” Zuchtend stond Drip op. Het zou nog heel lang winter zijn, dus hij kon morgen ook wel aan zijn winterslaap beginnen.

Sassa had besloten dat ze eerst bij de beren langs zouden gaan. “Beren reizen veel, dus weten ze ook veel,” vertelde ze Drip. “Bovendien hebben ze lekkere honingkoekjes.”

In het hol van de beren brande een warm vuurtje. In een hoek van de kamer stonden vier mandjes met warme dekens klaar voor de winterslaap. De twee kleine beertjes zaten geeuwend op de bank. “Wij slapen als er sneeuw is,” zei Mama beer. Sassa hapte teleurgesteld in een honingkoekje. “Maar op de Berg ligt al sneeuw,”zei Papa beer. “Dan moeten we de berg op,” besloot Sassa.

Drip pakte nog een honingkoekje. De Berg, dat klonk koud en ver. “Het is een lange weg door het bos,” vertelde Papa beer. “Daarna sla je linksaf en loop je door het moeras een kronkelig paadje op. Het is niet moeilijk te vinden, maar je moet wel uitkijken voor de moemoes.”

Sassa en Drip huiverden. Moemoes wonen in moerassen en bijten in je tenen als ze de kans krijgen. Van Mama beer mochten ze de rubberlaarsjes van de kleine beertjes lenen. Moemoe’s zijn dol op tenen, maar lusten geen rubberlaarsjes.

Sassa en Drip gingen vrolijk op pad. Ze hadden allebei een honingkoekje voor onderweg gekregen. Op een open plek in het bos aten ze hun honingkoekjes en dronken water uit een beekje. Toen ze verder wilden lopen, zagen ze dat er vier paadjes bij de open plek uitkwamen. Welk paadje moesten ze ook alweer in?

“Iet wiet waait weg,

wie niet weg weet, heeft nu pech!”

Op het pad zat een grote groene kikker die zijn toch uitstak. “Pardon meneer,” vroeg Sassa, “hoe komen we bij de Berg?” De kikker zong:

“Misschien weet ik het, maar jij niet,

er is veel pad, zoals je ziet.”

“Hmpf,” zei Sassa, “vertel het nou!”

De kikker zong:

“Linkerpad, rechterpad, paadje achter, paadje voor,

paden lopen altijd door!”

Sassa stampvoette van woede. “Hoe komen we nou bij de Berg?”

“Dat weet ik niet precies,” zei de kikker. “Maar jullie komen van het pad langs de beek. Dus als jullie rechtdoor willen lopen, moeten gewoon de beek volgen.”

Drip gaf de kikker een handje om hem te bedanken en Sassa gaf hem een kus op zijn voorhoofd. Ze liepen wel een uur totdat ze bij de rand van het bos kwamen. Daar stond een grote steen. Sassa en Drip klommen op de steen om van het uitzicht te genieten. Bovendien is het leuk om op stenen te klimmen. Ze trokken de rubberlaarsjes uit en deden wie het beste met z’n tenen kan wiebelen.

Pats. Iemand gooide een grote eikel op het hoofd van Drip. Hij schrok zo dat hij wel een meter omhoog sprong. “Help!” riep hij. Kijk uit!” riep Sassa. Hoog in de boom achter Sassa en Drip zat een plaaggeest. De plaaggeest had alweer een handje eikels gepakt en stond klaar om ze naar beneden te gooien.

Sassa was sneller. Ze pakte een steen en gooide die naar de plaaggeest. Plaaggeesten zijn erg vervelend, maar gelukkig ook snel bang. De plaaggeest klom zo hoog in de boom dat Sassa hem niet meer kon raken. Maar hij zat ook zo hoog dat hij niet meer op Sassa en Drip kon mikken.

“Ha, ha, sliep uit” riep Sassa. “Oh nee…” steunde Drip. Hij wees naar de beek. De eikels van de plaaggeest hadden ook de rubberlaarsjes geraakt. Ze waren van de rots in de beek gevallen. Sassa en Drip konden de laarsjes nog net zien wegdrijven.

Sassa en Drip holden achter de laarsjes aan. Ze renden zo hard als ze konden, maar de beek was sneller. Plotseling stonden ze allebei stil. Hier eindigde het bos en begon het moeras. In de verte hoorden ze de moemoes giechelen. Die hadden wel zin in een hapje van de tenen van Sassa en Drip.

“Wat moeten we nou?” zuchtte Sassa. “Wat zal Mama beer boos op ons zijn.” zuchtte Drip. Hij veegde alvast een traantje weg met zijn mouw. “Hmpf” zei Sassa. Ze ging in het gras zitten met haar hoofd in haar handen. Er zou vast wel een oplossing zijn. Maar Sassa wist zo snel geen oplossing om over het moeras te komen. Ze piekerde en piekerde, terwijl Drip met een tak de moemoes op afstand hield.

“Wat is er aan de hand, lieve kinders?”

Sassa en Drip keken omhoog waar de stem vandaan kwam. De stem klonk in elk geval erg vriendelijk.

“Tante Toos,” riep Drip, “Help ons!” Tante Toos was geen echte tante van Drip, maar iedereen noemde haar tante omdat ze zo aardig was. Alleen zag Tante Toos er helemaal niet aardig uit. Oh nee! Tante Toos was een echte heks. Ze was mager, had knalrood piekhaar en een kromme neus waar een groene wrat op groeide. Nu vloog ze op een bezemsteel boven het moeras.

“Willen jullie over het moeras heen?” vroeg Tante Toos. Spring maar achterop mijn bezem!” Sassa en Drip grepen de haren van de bezem vast. Zo vlogen ze over het moeras. Vliegen is leuk! Voor ze het wisten waren ze aan de overkant. Tante Toos zette Sassa en Drip netjes op de grond. Ze gaven haar allebei een handje om haar te bedanken. Ze vertelden haar dat ze sneeuw gingen zoeken. Toen Tante Toos weg vloog, zwaaiden ze haar uit.

Al snel werd het landschap ruiger en bergachtiger. Drip’s voeten deden pijn van het lopen, en Sassa had een blaar op haar linker grote teen. Voor hen doemde de Berg op. Bij het pad stopnd een bordje met een pijltje dat naar boven wees. “Dat is vast het pad naar de top van de Berg,” zei Sassa. “Daar zullen we sneeuw vinden.”

Ze liepen en liepen en liepen. Het pad werd steeds steiler. “Zijn we er al bijna?” hijgde Sassa.

Maar Drip, die toch echt betere ogen had, zag nog steeds geen sneeuw.

“Mijn voeten doen pijn” klaagde Drip.

“Er zitten gaten in mijn sokken” klaagde Sassa.

Ze hadden zo lang geklommen en ze waren zo moe. Toen werd het pad iets breder en stond er een bankje. Wie dat zou willen, kon op het bankje gaan zitten om van het uitzicht te genieten. Maar Sassa en Drip wilden alleen maar uitrusten. Ze ploften op het bankje neer en kropen tegen elkaar aan. Even later sliepen ze allebei. “Straks zien we sneeuw” mompelde Drip in zijn slaap.

Hoe lang sliepen ze? Dat wisten Sassa en Drip niet, maar er was wel iemand die over hun haren aaide. Ze openden hun ogen. Het was Sassa’s mama.

“Lieverds toch! Ik heb jullie overal gezocht. Gelukkig wist Tante Toos waar jullie waren. Het is tijd voor het avondeten.” Ze tilde Sassa op haar ene arm en Drip op haar andere arm. Daarna liep ze zo de berg af en het moeras door. Toen de moemoes in haar tenen wilden bijten, stak ze haar tong naar hen uit.

Bij Sassa thuis aten Sassa en Drip elk drie borden bessenpap. Omdat het zo gezellig was, mocht Drip blijven logeren. Sassa’s papa maakte een logeerbedje voor hem op de bank. “Misschien ga ik hier mijn winterslaap wel houden,” dacht Sassa.

De volgende ochtend werd Sassa vroeg wakker. Buiten was het net licht. Het was nog heel stil in huis. Sassa sloeg de deken weg en trok haar sokken aan. Op haar tenen liep ze naar het raampje van haar slaapkamer en schoof de gordijnen open. Buiten dwarrelden grote witte vlokken uit de lucht.

Sassa had eindelijk sneeuw gevonden.